Eenige beschouwingen ouer de 5iraiegie der Duitschers
in hun oorlog tegen de Berero's,
door B. Kerremans, Kap, der artillerie.
Vervolg van blz. 595).
In October 1903 wag in het Zuiden der Kolonie de opstand
der Hottentotten begonnen. Ter versterking van de weinig tal
rijke troepen aldaar zond de gouverneur Leutwein eerst de com
pagnie van Windhoek en de bergbatterij uit Okahandja, latei-
de compagnie van Omaruru, zoodat toen 3 compagnieën en de
batterij zich in 't Z., nog slechts éene compagnie zich geheel
in 't N. der Kolonie bevond, behalve de bezettingen der posten.
(Ook in de garnizoenen der naar 't Z. vertrokken versterkingen
waren detachementen achtergebleven.) Zoo was het midden en
N. der kolonie bijna geheel van troepen ontbloot.
De opstandelingen in het Z., de Bondelzwart-Hottentotten5
waren naar schatting van Leutwein 3 a 400 man sterk (elders
vindt men schattingen van 3 a 700 man); de onttrekking van
troepen aan het Noorden, waar ze ook niet goed gemist konden
worden, moet dus op de groote schaal waarop het geschied is,
als minder juist gequalificeerd worden; versterking met één
compagnie en eenige stukken of machinegeweren zou ook wel vol
doende zijn geweest om den, tegenover Europeesche troepen toch
altijd minderwaardigen tegenstander tot onderwerping te brengen.
Het oprukken der compagnie uit Omaruru (Ct. Franke) naar het
Z gelastte Leutwein den 25en December van uit Keetmanshoop,
waarheen hij zich begeven had, omdat de operatiën tegen de
Bondelzwarts zoo langzaam vorderden. Twee dagen na dezen
last aan kapitein Franke werden echter reeds vredes-onderhan-
delingen met de Bondelzwarts aangeknoopt, zoodat 't toen wel
juister zou geweest zijn, alsnog tegenbevel aan de compagnie
uit Omaruru te zenden.
M. I. T. 1909.