Ocerzicht uan eenige Tijdschriften,
Mavors No. 7 bevat o. m. een artikel van luit van den Akker over „Oefe
ningen in orde en verband", waarin hij aantoont, hoe wenschelijk
het is, de manschappen bij de vredesoefeningen reeds te oefenen in het
herstellen van 't verband, dat in de oplossende gevechten van den modernen
oorlog zoo vaak zal verdwijnen. Hij geeft eenige soorten van oefeningen
aan, die door ervaren officieren ook van het Ind. leger al toegepast
worden, maar wellicht aan anderen nog nieuwe gezichtspunten opleveren.
Luit. ten Broecke Hoekstra geeft weder eene tactiek-opgave (het
leggen van een hinderlaag), waarvan de oplossing in het volgend nummer
zal verschijnen.
In dit maandschrift voor officieren van reserve, militie, landweer en
weerbaarheid, uitmuntend geredigeerd en met een staf van bekwame
geregelde medewerkers zullen ook onze jeugdige kameraden van het
Indische leger, tal van practische wenken voor de oefening van den troep
kunnen vinden.
In den Militairen Spectator No. 7 schreef de le Luit. der Art. O I.
A. T. H. Winter een „Pleidooi voor het verkrijgen van betere
verlichtingsmiddelen in en om de versterkingen in Ne
derlandse h-Indië, waarin hij verlangt goed werkende electrische
zoeklichten om 's vijanda nadering en zijne handelingen op grooten afstand
te kunnen onderkennen.
Hoewel S. blijkbaar niet geheel op de hoogte is van wat in Indië in
dit opzicht wordt gedaan en voorbereid, moeten we instemmen met zijne
praemisse dat zonder behoorlijke verlichting van de omaeving van een
werk tot op 600 M., zonder zeer scherpe lichtwerking onmiddellijk
om het werk, de stormvrijheid onvoldoende verzekerd is en dat zonder
refiectorische lichtwerking tot op eenige K. M. het positiegeschut een
goed deel van zijn gevechtswaarde verhest.
In dezelfde aflevering komt kap. H J. A. Feber op tegen een artikel
van kap. van Dam van Isselt in „Onze Eeuw" waarin de laatste o. a. ver
korting van den opleidingstijd en eene aanmerkelijke inkrimping van de
theoretische opleiding voor beroepsofficieren (speciaal artilleriste had bepleit
en de wenschelijkheid betoogd om aan de reserve- en militie-luitenants
de gelegenheid te openen, bij het korps beroeps-officieren over te gaan.
Na weerlegging der argumenten van v. D. v I voor de verkorte op
leidingstijd, laat de Heer B'eber een ernstig woord van protest hooren
tegen het teveel omhoog steken der verlofsofficieren, waaronder er, volgens
v. D. v. I. zijn, die in practische geschiktheid voor den besten beroeps
luitenant niet behoeven onder te doen
Terecht zegt F.: „Die uitstekende verlofsofficieren, waarvan de schrijver
„gewaagt, moeten stellig worden gezocht onder, wat men tegenwoordig