1053
die partij het vuuroverwicht die de dichste opstelling kiest;
het succes hangt af van andere factoren en wel in de eerste
plaats van de beste aanvoering en verder van:
het hoogere moreel,
de betere bewapening,
de grootere schietvaardigheid,
de betere opstelling (overzicht),
de betere gebruikmaking van het terrein,
de juiste keuze van de formatie waarin gevuurd wordt,
betere belichting,
betere waarneming,
grootere munitievoorraad enz.
Het zal natuurlijk zelden voorkomen dat al deze factoren de
zelfde partij ten dienste komen, meestal zullen zij over beide
partijen verdeeld zijn, waarbij een betere bewapening opweegt
tegen een aantal minder gunstige factoren.
Het is opmerkelijk dat in de oorlogen van 1866 en 1870 de
betere bewapening aan Duitsehe zijde ook een vuuroverwicht
gegeven heeft, terwijl een doelmatig gebruik van terrein en
formatie, in den zin dien wij tegenwoordig daaraan toekennen,
in dien tijd nauwelijks in aanmerking kwam, zoodat in de
dichte, op grooten afstand zichtbare doelen een groote en ge
makkelijk waar te nemen uitwerking verkregen werd.
Stelt men bij een gevecht voorop, evenals in 1870 het geval
was, dat een in aantal sterker aanvaller, naast eene overmach
tige Artillerie een minder goed geweer heeft, en ongedekte doe
len tegenover elkander staan, dan zou ook in de toekomst de
aanvaller zijn artilleristische overmacht op zulk een wijze moe
ten gebruiken, dat hij eerst de zichtbare, minder krachtige
artillerie van den verdediger tot zwijgen brengt, om dan zijn ar
tillerie tegen de vijandelijke Infanterie te keeren en deze te
schokken vóór de minder goed bewapende eigen Infanterie in
het vuur gebracht wordt.
Het is natuurlijk dat onder zulke omstandigheden de zwak
kere artillerie in het algemeen niet op een vuuroverwicht mag
rekenen, dat zij dus ook bij den aanval in defensieven zin moet
optreden, opdat zij niet vernietigd zal zijn, vóór zij haar plicht
vervuld heeft, terwijl omgekeerd de Infanterie met haar krach-