\7an Vreemde begers.
Engeland.
Een Engelschman onerde Koloniën en de
Zeemacht Dan het Britscbe Rijk.
Het Britsche Rijk is nog nooit zoo machtig en vereenigd en toch, het
klinkt zonderling, ook nooit in zulk een onzekere positie geweest als
tegenwoordig. Óm de woorden van Lord Rosebery te gebruiken: „Er
heerscht eene stilte in Europa, eene stilte, waarin men bijna een speld
op den grond zou kunnen hooren vallen."
Europa, in deze zoogenaamd verlichte 20e eeuw, is meer dan ooit voor
bereid voor den krijg en de wereldpolitiek wijst reeds lang op de nadering
van een oorlog in de Middellandsche zee en in de Noordzee.
Het is een teeken des tijds dat de overzeesche bezittingen van Engeland
ten slotte ontwaakten door die aanwijzingen, want het bestaan van een
zeemacht is voor haar even noodzakelijk als voor het moederland zelf.
De opheffing van onze vloot zou niet alleen beteekenen een prijsgeven
van het rijk, maar ook een blijvende verovering van Australië, Zuid-
Afrika, Nieuw Zeeland en Indië, terwijl Canada, misschien voor een tijd, in
een staat van twijfelachtige onafhankelijkheid zou blijven, slechts noode
geduld door de Vereenigde Staten van Amerika.
Daarom kuoDen de jongste bijeenkomsten van de „Imperial Press
Conference", waarin onder meer ook het gewichtige onderwerp van de
rijksverdediging werd besproken, om hare belangrijkheid niet genoeg
worden gewaardeerd.
Deze vergaderingen hebben een grooten indruk gemaakt op de vreemde
mogendheden.
Als een gevolg van deze bijeenkomsten moet een „Imperial Conference"
gehouden worden onder leiding van de bestuurders van de verschillende
bezittingen, ter bespreking van de verdediging van het rijk met de vloot.
Het is moeilijk te zeggeD, welke van de beide conferenties het meest
belangrijk en van het meeste nut voor het rijk zoude zijn.
Deze vlootconferentie kan niet spoedig genoeg gehouden worden.
Vérziende mannen vonden reeds vele jaren geleden de medewerking
van de bezittingen betreffende den vlootaanbouw noodzakelijk.
Het vereenigde Koninkrijk kan niet langer buiten de hulpmiddelen
van het geheele rijk.
Duitschland heeft ten duidelijkste zijn voornemen kenbaar gemaakt om
de tweede zeemogendheid te worden en zijn einddoel is om eenmaal de
eerste te zijn.
Den len Januari 1900 zeide de Keizer: „Zooals mijn grootvader het
leger reorganiseerde, zal ik de vloot hervormenopdat ze op dezelfde
hoogte kome te staan als mijn leger".
En de groote Vlootwet van 1900 stelde in beginsel vast, dat het
Duitsche rijk niet noodig had eene vloot, even krachtig als die van de