1089 - officiersrang te verzekereü, acht men het immers niet meer noodzakelijk om als man en huisvader weder af te dalen tot de schoolbanken aan het Smidswater en waarlyk, de philosofen hebben gelijk; waarvoor al die moeite, al dat hoofdbreken, al die financiëele opofferingen, wanneer het einddoel <>p veel eenvoudiger wijze even zeker te bereiken is? Wij hebben ons verplicht geacht, in de vorenstaande regelen op eenige wanverhoudingen te wijzen in de hoop, dat de tegenwoordige legercom mandant en de nieuwbenoemde gouverneur-generaal bereid mogen zijn om mede te werken tot verbetering van de positie van den kapitein in het Indische leger. Reeds meermalen hadden we gelegenheid op te merken, dat het Maand, blad voor den Onderofficier der Landmacht in Ned. Indië een sympa. thieken indruk maakt, omdat het niet alleen verbetering van positie voor de O. O vraagt, maar hen ook wijst op wat zij zelve in hun gedrao- enz. te verbeteren hebben. Niet slechts roepen otn rechten, maar ook wijzen op plichten. Zóo zal de Onderofficiers-vereeniging zeker veel goeds kunnen doen. in het 30 Sept verschenen Maandblad geeft het Hoofdbestuur in flinke, ronde woorden aan, in welke richting het tegenwoordig werkt, een richting die ongetwijteld de sympathie van alle rjoede onderofficieren zal hebben en den steun der officieren verdient. Uit dat artikel .Onze Richting" is het volgende overgenomen: We zeggen: De noodzakelijkste verbeteringen zijn er en onmiddellijk daarna: billijkheidshalve moet nog veel ten goede veranderen. Ons dunkt dat we in dien strijd onvoorwaardelijk den steun, de sympathie onzer superieuren aan onze zijde moesten hebben. Genieten we echter dat volle vertrouwen Hierop bevestigend te antwoorden kunnen wij met zekerheid niet. Evenmin kunnen we hier al dadelijk de redenen van onzen twijfel doen volgen. Nu willen we trachten dien twijfel weg te nemen. Wij moeten ons, hoe dan ook, de hulp onzer superieuren verzekeren. Niet door gevlei en zoetsappigheid; deze eigenschappen stooten af en zijn verachtelijk in het oog van het Nederlandsche volkskarakter, dus ook in dat van onze officieren. We moeten daarom een anderen weg uit. In onzen arbeid mogen we nimmer vergeten dat we militairen zijn, onderworpen aan de krijgstucht; we mogen in geen enkel opzicht krenken; we moeten er vooral voor waken dat ons Orgaan gezuiverd blijve van iederen per soonlijken aanval op onze Chefs. Tot het indienen van reclames en grie ven staat ons een andereneen wettelijken weg open. O. A. B mag zich daarmede niet bemoeien; dat ligt noch in hare roeping, noch in hare bestemming. Als regel wordt het H. B. in deze te eenzijdig ingelicht, kan dus geen onpartijdig oordeel vellen en dientengevolge niet de juiste middelen aanwenden om een grief weg te nemen. Mocht al eens door interventie van O. A. B. een voordeeltje in dezen zin te constateeren zijn, de argwaan erdoor gekweekt kan niet anders dan op nadeel uit- loopen. We moeten ons beijveren ons de achting onzer superieuren waardig te maken. Te velde hebben we dat reeds gedaan. De Europeesche onder officier, de sergeant in de eerste plaats, heeft getoond een in alle opzich ten bruikbaar aanvoerder te zijn in den guerrillakrijg tegen den Inl.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1909 | | pagina 425