1096
dan acht ik mij na deze toevoeging gelukkig tot de eigenlijke
questie te kunnen overgaan.
In afl. 7. wees ik op het feit dat sinds de invoering der Aus
tralische paarden de veld-artillerie in Indië, wat prestaties
betrof, in de dalende tak was en dat dit nog erger dreigde
te worden, (zonder evenwel ook maar in 't minst de noodzake
lijkheid te bestrijden van de invoering der ponies.) Ik beschul
digde niemand (693), constateerde gebrek aan hulpmiddelen
(693), erkende de bestaande ambitie (696), attaqueerde het
funeste systeem van „geschiktheid halen en dan gauw weer weg"
(698), releveerde de vrij algemeen betoonde hardiësse te paard
(699), erkende het hooge peil, waarop het individueel terrein
rijden van officieren staat (700), bracht hulde aan de prestaties op
het gebied van africhting van enkelen (700 en 701) en sprak als mijn
meening uit dat met dat al de laatste 2 jaren voor ons een
periode van verwording en verval (703) geweest zijn.
Als oorzaken gaf ik oponvoldoende behartiging der hippische
aangelegenheden in 't algemeen, gebrek aan leiding, systeem,
stabiliteit en rust bij den troep, gebrek aan vaklieden en onvol
doende maatregelen dien troep in de toekomst van „horsemen"
te voorzien.
Kapitein Cramwinckel ontkent dit alles niet. Aan het slot
van mijn opstel gaf ik een 9-tal punten om den weg tot ver
betering aan te geven.
Kapitein Cramwinckel bestrijdt die niet, neemt zelfs mijn slot
conclusiën over (958).
Toch meent mijn geachte tegenstander een scherpen aanval
op mijn artikel te moeten doen. Mij wordt n.l. ten laste gelegd, dat
ik het geschut maar bijzaak vind (or words to that effect) en
om dit te bewijzen citeert de Kapitein Cramwinckel mij, maar
onvolledig.
Kom, laat ik mijzelf ook eens uit Afl. 7 citeeren, de lezer zal
zien dat ik hetzelfde citaat van kapitein Cramwinchel (960) neem
maardan mèt kop en staart.
Op blz. 700 en 701 van mijn oorspronkelijk artikel vindt men n. 1.