De wielrijder in ons beger.
Niettegenstaande nu reeds sinds jaren in het Indische Leger
eene afdeeling militaire wielrijders bestaat sinds Januari 1909
zijn er zelfs „naar het heet" twee en niettegenstaande de
geschriften over dat onderwerp (Scheffer: Ille verslag van de
vereeniging ter beoefening van de krijgswetenschap, 1899-1900
en van Bennekom Indisch Militair Tijdschrift van 1904, extra
bijlage No. 10 en Orgaan der Indische Krijgskundige Vereeni
ging 1903 en 1904) is het gebruik, dat in het Leger van het
rijwiel wordt gemaakt en zou kunnen gemaakt worden voor
vele officieren nog eene zoo niet onbekende, dan toch weinig
bekende zaak.
Het is daarom, dat ik er toe overga voor dit onderwerp nog
eens een plaatsje in het Indisch Militair Tijdschrift te vragen,
alhoewel daarover weinig nieuws meer te vertellen is.
Het onderwerp is door genoemde schrijvers van alle kanten
bekeken.
Be afdeeling militaire wielrijders thans te Weltevreden in
garnizoen telt organiek 3 officieren en 72 minderen, te weten:
1). Ik zeg: „naar het heet", want het gebruik, dat op Atjeh wordt gemaakt van
de afdeeling militaiie wielrijders in dat gewest gelegerd is bijna nimmer in overeen
stemming met de uitrusting met rijwielen. Meestal worden de wielrijders gebezigd te
voet, als infanterie of maréchaussee [dekking wegwerken, dekking transport, e.d g.J en
toorts op de z.g. spoorfietsen, voor spoorbaanbewaking, wat herinneringen opwekt aan
de gepantserde wagons met schietgaten ten tijde van de geconcentreerde linie op de
zoogenaamde ceintuurbaan in gebruik. Op de spoorfietsen gezeten zijn de berjjd»rs
echter min of meer weerloos tegeno\er aanvallen met het blanke wapen op korten af
stand gedaan. Naar ik hcor zijn deze spoorfietsen daarom reeds sinds Augustus 1908
buiten gebruik gesteld.
De gewone rijwielen worden zelden gebruikt en terecht. Tegenover de vecht wijze van
den Atjeher (klewangaanvallen van zeer nabij) is eene afdeeling wielrijders in het nadeel,
zijn de rijwielen hinderlyk. "Welk eene inconsekwentie trouwens om wielrijders die
viij wel aan wegen en paden gebonden zijn te doen optreden tegen ecnen vjjand,
tegenover welken men wegen en paden liefst moet vermijden.
I. M. T. 1909. 7i