1158
kenden Teukoe Panglima Polèm voor zijne onderwerping aan
ons gezag. Herhaaldelijk (soms drie maal in de week) werd dab
bivouak gedurende den nacht tot op 50 a 100 Meter, in de
dicht begroeide gampong, beslopen en van daaruit met achter -
laadgeweren onder vuur genomen. Dat er dan ook aan onze
zijde de noodige dooden en gewonden vielen, sprak van zelf.
Eens gebeurde het daar, dat een der Officieren zelf bezig was,
ter verbetering der menage, pannekoeken te bakken. Lacht
niet Lezer; hij deed dit op een petroleumtoestel onder eene
lamp, eenige passen voor zijn veldbed met klamboe. Plotseling,
het was toen ongeveer 8 uur 's avonds vielen van af den pa-
gar van dat bivak op plus minus 30 M. afstand tusschen
twee dubbel posten door, twee schoten, die dwars door genoem
de klamboe gingen. Dadelijk daarop volgde eene volle beschie
ting van drie kanten tegelijk, op niet meer dan 60 M. afstand
afgegeven. Dit was dan eene weerwraak op het veroveren van
een mooi gemerkt beaumontgeweer van Polèm, bij eene voor
gaande nachtelijke beschieting. Toch werd het bakken van
die pannekoeken voortgezet, al smaakten zij eenige oogenblik-
ken later, bij het kermen van een zwaar gewonde, die den
volgenden morgen overleed, niet bijzonder lekker.
Het spreekt van zelf, dat bij zulke beschietingen andere
maatregelen waren getroffen. Deze maatregelen hielden verder
verband met de omstandigheid, dat van den vijand bekend was,
dat hij plan had, onder zoo'n nachtelijke beschieting, de uit
rukkende troepen met eenen gliwangaauval op te vangen en
te trachten met een ander gedeelte, tegelijkertijd, het bivouak
binnen te dringen, om zijn slag te slaan. Doorloopend lag dan
ook bij de onzen, behalve de wacht, eiken nacht een brigade
geheel gekleed gereed om bij de eerste schoten stil het bivouak
aan de niet of minst beschoten zijde uit te sluipen en om buiten
gekomen, in gesloten orde, in een grooten cirkelboog, gaande
in pikdonker dwars door het begroeide terrein, dien vijand
zoogenaamd op te rollen.
Gewoonlijk beschieten de Atjèhers een bivak tegen het op-
of ondergaan van de maan, bij een soort schemerlicht dus, en
dan veelal op den hun geluk aanbrengenden avond, den malam
Djoemahat. (d. i. de nacht van Donderdag op Vrijdag). In te-