1 ISO Jaren en jaren zouden er mede heengaan om die volksstammen in zulk een richting op te voeden, dat wij van een „natie" in de beteekenis, die wij daaraan hechten, zouden kunnen spreken. Wil men die richting uit, er bestaat geen bezwaar tegen, als men maar niet denkt, dat wij daaraan iets voor de defensie van onze koloniën zullen hebben. Zooveel tijd zal ons waarschijnlijk niet meer gelaten worden; we leven snel in den mo dernen tijd. Om niet misverstaan te worden plaats ik hier de verklaring, dat het streven om het inlandsche element in het indische leger bruikbaarder te maken o. a. door zonen van aanzienlijke inlanders tot officier van het indische leger op te leiden, door in het algemeen den inlander te ver heffen, mijn volle sympathie heeft. Waar wij voor de defensie van Indië slechts beschikken over een zwakke vloot, wat versterkingen en een leger van twijfelachtige waarde voor den strijd tegen een overmachtigen, goed uitgerusten B. V., daar acht ik het immoreel, al bedoelt men het nog zoo goed, te trachten de bevolking van Java de rampen van een lovée en masse te berokkenen. Hiertegen verhef ik luide mijn stem. Te meer doe ik dit omdat dergelijk gepraat over het „schouder aan schouder strijden" van de bevolking met het leger een uitnemend slaap middel is. Het kan er toe leiden, dat wij hoe langer hoe minder zelf voor de defensie van Java zorgen, waarvan dan het gevolg zou zijn, dat wij niet eens met eere te gronden zoude gaan. Toewan. Goed bedoeld maar immoreel acht S. het te trachten de rampen van een levée en masse over Java's bevolking te brengen. Ja, Luit Bannink zal hem tegenwerpen, dat ook hij niet een levée en masse wil, dat hij de bevolking reeds in vredestijd wil oefenen en organiseeren, omdat alle improvisatiën uit den booze zijn, maar hoeveel krachtsinspanning zoo iets van ons vorderen zal en hoeveel geld, dat laat hij in het midden. En als hij zich die zaak denkt, zooals de overste Heering en Tjjaug Wolandi (zie Locomotief van 18 October „De Inlandsche oificier"), dan moeten we met „Toewan" erkennen, dat deze organisatie het meest van een levée en masse heeft, die veel ellende voor de bevolking en weinig voordeel voor ons zal opleveren. Kan men zich zwaarder en moeilijker taak denken, dan die opgelegd aan de commandanten vooral, maar aan de troepen evenzeer, die, geheel op eigen initiatief ronddwalend—dus zonder eenigo leiding of aanwijzing van een centraal orgaan voortdurend den gelanden vijand moeten omzwermen (wat feitelijk alleen mogelijk is onder samenwerking!) en bestoken, en slechts een doel beoogen, n.l. den vijand een knauw toe te brengen? Yoor deze taak, opgelegd aan „zeer beweeglijke voor hun taak berekende, -zelfstandige brigades, die zelfstandig kunneu optreden en den guerilla- krijg verstaan", acht Tijang Wolandi „veel oefening niet noodig, kennis vai'. de karabijn en schietoefeningen, ziedaar het voornaamste." (J) Zelfs niet, waar die zelfstandige brigades gevormd worden uit de bewoners van desa's of desa-complexen „onder commando van een uit hun midden te kiezen geschikt persoon [oud-onderofficier van het leger]." 1Zulk een taak, uitgevoerd door dergelijke troepen wat is dat anders dan een (I) liet heelt er veel van of Tijang Welandi hier den overste Heering citeert.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1909 | | pagina 518