Ouerzicht uqd eenige Tijdschriften.
De militaire oeterinaire dienst in Dederlandscb-Indië, door
W. nan der Burg, militair Paardenarts lste klasse.
Onder dezen titel wordt in het Tijdschrift voor Veeartsenijkunde, deel
36, aflevering 10 door den heer van der Burg uitvoerig de geschiedenis
van den Indischen Militairen Veterinairen Dienst beschreven. Kon de
S. kort zijn waar het gold de eerste helft dèr vorige eeuw, omdat van
een veterinairen dienst voor het jaar 1850 nauwelijks sprake was, op
interessante wijze schetst hij ons de ontwikkeling van dat vooral gedu
rende de laatste 25 jaar in belangrijkheid zoo toegenomen dienstvak.
Met recht mag dit laatste tijdvak een periode van strijd genoemd worden,
waarin het den militairen paardenartsen niet dan met veel inspanning
gelukte voor hun vak in de militaire wereld de plaats te veroveren, waarop
de ontwikkeling van de veeartsenijkunde recht geeft.
Dat de uitbreiding' van hun invloed over het troepenpaard, die na
tuurlijk ging ten koste van dien der batterij- en eskadronscommandanten,
nogal eens tot wrijving aanleiding moest geven, spreekt van zelf De
destijds bestaande verpleging der zieke paarden in de fcorjusziekenstal-
len was hiervan wel de hoofdoorzaak; met den algemeenen invoer van de
gram«2oe«sziekenstallen in 1900 was deze strijd gestreden en beslist ten
gunste van den veterinairen dienst.
Langen tijd heeft het geduurd voor het jonge dienstvak zich vrij
heeft kunnen maken van allerlei, vaak geheel ondeskundige, voogdij en
voordat het zich het recht zag toegekend mede te praten. Als merk
waardig staaltje hoezeer eenmaal op veterinair gebied de deskundigen
geheel over het hoofd gezien werden, haalt schrijver het volgende
voorbeeld aan.
De divisie veldartillerie had in 1878 veel te lijden van malleus (kwade
droes) en men kon deze ziekte ondanks de getroffen maatregelen, hoofd
zakelijk bestaande in visitaties, afzondering en afmaking van de aange
taste dieren, benevens ontsmetting van harnachementen en stallen, niet
meester worden, als gevolg waarvan ter plaatse onder de autoriteiten
van het wapen der artillerie en genie een conferentie gehouden werd
ter beraming van de middelen ter bestrijding, zonder dat daarbij
de veterinaire dienst door een enkelen zijner leden was vertegenwoordigd,
met dat gevolg dat men in het wilde aan het desinfecteeren ging, maar
de verliezen aan malleus bleven aanhouden. Thans rust de
verantwoording in zake de uitbreiding van kwade-droes in de stallen
geheel en uitsluitend op de schouders van den paardenarts. Wel een
verschil tusschen toen en nu
Ook op materieel gebied zien we steeds vooruitgang voor het korps
militaire paardenartsen. Bij Kon. Besluit van 14 Aug. 1849 N. 51