1183
tot officier verheven, werd de formatie vastgesteld op twee paardenartsen
met den rang van lsten luitenant, en twee adjunct-paardenartsen met
dien van 2den luitenant. In 1859 kwam er een adjunct bij, in 1870 werd
de kapiteinsrang voor hen opengesteld, in 1876 kwam er weer een plaats
bij, terwijl in 1890 de formatie op 8 gebracht werd. Toen in 1904 voor
het laatst de formatie gewijzigd en vastgesteld werd op één dirigeerend
paardenarts en 9 paardenartsen 1ste of 2de klasse, verviel tevens de 3de
klasse. Dat ook dit alles niet altijd even vlot en voorspoedig ging blijkt
uit schrijvers betoog ten duidelijkste.
Het zou ons te ver voeren meerdere grepen te doen uit het boeiend
geschreven artikel, dat een belangrijke bijdrage vormt tot de ontwik
kelingsgeschiedenis van het Indische leger, we willen volstaan met aan
te stippen, dat naar schrijvers meening in menig opzicht de inrichting
van onzen veterinairen dienst thans van dien aard is, dat hij gezegd
kan worden aan de spits te staan van de mees-'e legers
„Er moge natuurlijk nog een en ander te wenschen overblijven, n.l.
„hêt uitzicht op een hoogeren rang dan dien van majoor, het openstellen
van de gelegenheid voor de jonge paardenartsen om een cursus in
"tropische ziekten te volgen, meerdere uitbreiding van het korps, zoodat
de jongeren de eerste twee jaar niet zelfstandig behoeven te dienen,
"enz erkend mag worden", aldus besluit de heer van der Burg,
'dat er in de laatste 25 jaar in Indië heel wat gepresteerd is geworden,
"om aan de geneeskundige behandeling en de verpleging van de dieren
bij het leger te gemoet te komen, zoodat de militair-veterinaire dienst in
"Nederlandsch-Indië, wat betreft zijn organisatie, den toets eener verge
lijking met dien tak van dienst bij andere legers gerust kan doorstaan.
De Militaire Spectator No. 9 opent met twee belangrijke artikelen (beide
te vervolgen), het eerste eene krijgsgeschiedkundige studie van kap.
ToDDet over de landing in Zeeland in 1809, het tweede „Strategische Stu-
diën" door Luit. C. C. de Gelder behandelt de strategische omtrekking.
Het artikel van kapitein Tonnet, vrucht van een omvangrijk archieven-
onderzoek, doet ons o. m. zien, hoe de strategische plannen van Engeland
vrhwel geheel bekend waren, zoo door spionnen- als door couranten be
richten: ook tegenwoordig zou eene dergelpke groote strategische onder-
neming niet verrassend kunnen plaats hebben. Kapitein Ionnet, altijd
op de bres waar het geldt de weerbaarheid van ons land, altijd gereed
om het verderfelijke van halve maatregelen voor die belangrijkste van
alle kwesties aan te toonen, vindt ook hier weer in de krijgsgeschiedenis
aanleiding om het Ned. volk een waarschuwend woord toe te roepen,
waar hij zegt:
De les, die wij toen gekregen hebben, is inderdaad van blijvende waarde
"Kleine staten hebben nu eenmaal, al streeft hun staatkunde ook
.geen reëel doel na, en al is zij ook geheel op het behoud van den
vrede gericht, ter dege rekening te houden met hetgeen rondom hen
^geschiedt. Dwingt hun weermacht naar buiten geen vertrouwen af,
"dan gaat het preventieve karakter hiervan grootendeels verloren.
Zoo schuilt dan ook in het te veel toe geven aa i den drang der
„binnenlandsche politiek ernstig gevaar. Zij streeft naar \olksweer-
baarheid bij een minimum van lasten en geeft daarmede eene uitmun-