Tactische Correspondentiecursus, Vervolg van blz. 1002). Alvorens de maatregelen van den Brigadecommandant ter sprake komen, mogen hier een paar opmerkingen over de ontvangen berichten eene plaats vinden. Allereerst zal het de aandacht getrokken hebben, dat die berichten, in verband met het uur van vertrek der betrokken cavalerieafdeelingen, vrij laat zijn binnengekomen. In de werkelijkheid zal dit, vooral's nachts, regel zijn: menig ordonnans zal in het hem onbekende terrein, waarvan hij bovendien geen kaart heeft, verdwalen, vooral, wanneer hij de landstaal niet machtig is; 's nachts is de vertraging natuurlijk veel grooter dan overdag. En dan nog het optreden van onveiligmakende, vijandelijke patrouilles! Men kan zich voorstellen, dat eene goed aangevoerde en bereden officierspatrouille nog wel door de mazen van 's vijands net weet heen te slippen en aldus het verlangde kan waarnemen, maar het zou te veel geluk op ééns zijn, als de ordonnans met zijne waardevolle melding daarna ongedeerd en niet al te laat den lastgever bereikt. Vandaar, dat vooral officierspatrouilles postduiven niet missen kunnen en dat men overigens met ordonnansen niet karig mag zijn. In vele gevallen zal eene patrouille van 8 man behalve de commandant zooals bij elk Nederlandsch-Indisch veldeskadron beschikbaar is, te klein blijken. Een bevelhebber, die „zelfstandig" uit is, zal nu dikwijls in den onaan- genamen toestand komen, dat hij van zijne verkenningsorganen maar geen berichten ontvangt. Het is nu de groote kunst, z ch door dezen tegenspoed niet uit het veld te lat_n slaan Eene reeds begonnen voor- waartsche beweging staken om nadere berichten af te wachten, beteekent langzaam maar zeker van aanval tot verdediging overgaan, dus verlies van moreele kracht. Een aanvaller, die als zoodanig de tegenpartij zijn wil opdringt, zal met groote belangstelling allichtberichten over handelingen van die tegenpartij lezen en verwerken, maar hij zal er nooit op wachten, want dat is in strijd met het wezen van den aanval. Bij het ontvangen van beide berichten zal de Brigadecommandant, begrijpende, dat de Eoode troepen hem te Ombü Ritw8, vóór zijn geweest, zich afvragen, of wellicht ook andere plaatsen langs de spoorlijn tot Halte Tempoeran door vijandelijke afdeelingen bezet zijn. Hieruit blijkt de noodzakelijkheid voor C. 3 om, na aankomst te bestemder plaatse, een zg negatief berichtte zenden, d. w. z., dat de vijand zich daar nog niet bevindt. Moet nu de Brigadecommandant zich voornemen de te Omba Rawa

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1909 | | pagina 529