1203
worden gedeeltelijk per djalö geschieden. In de djalö konden
echter slechts 8 man eene plaats vinden. Met dit vaartuig
moest de Lam Balé-rivier, waaraan Teupin Sapé lag, een
kwartier opgeroeid worden, terwijl daarna, om de schuilplaats
te bereiken, door een moeras moest worden gemarcheerd dat
geheel onder water stond.
Hoewel niet blind voor de gevaren verbonden aan dergelijke
tochten, besloot ik toch hiertoe over te gaan, daar dit de eenige
kans van slagen was. Ik maakte mijn brigade bekend met mijne
plannen en ging toen met 6 maréchausées en den gids in de djalö.
Zeer langzaam en bijna geruischloos werd geroeid.
Eindelijk werd gestopt bij eene landingsplaats, in welker nabij
heid de schuilplaats, zijnde een djambö, (hut) zich bevinden moest.
Bij het uitstappen stonden wij al dadelijk tot aan de knieën
in het water.
Het was intusschen reeds 11 uur geworden. De nacht was
donker, de lucht bewolkt.
De gids ried mij toen aan om maar dadelijk door te gaan.
Hier stond ik nu voor een moeilijk geval. De andere helft van
de brigade stond nog te wachten te Teupén Sapé. Een oogenblik
dacht ik na en besloot toen met de 6 maréchaussées de over
valling te wagen. Langzaam, stap voor stap werd opgerukt, soms
halt houdende om te liooren of er niets verdachts vernomen werd.
Wij konden gelukkig op de djambö aanmarcheeren, niettegen-
staande het zwait van de nacht, omdat een vuurtje onder de
hut brandde.
Toen de hut bereikt werd en de maréchaussées ter nauwer-
nood waren opgesteld, klonk daarbinnen een schreeuw en sprongen
2 Atjèhers met het blanke wapen in de hand uit de hut met
de bedoeling de maréchaussées te lijf te gaan, doch hun pogen
was te vergeefs, want oogenblikkelijk deed ik het commando
„vuren" en knetterden de karabijnen.
Na korten tijd liet ik het vuur ophouden, teneinde het resultaat
van de onderneming na te gaan. Gesneuveld waren Panglitna
Sarong met 4 volgelingen en 2 Beaumont- en 2 voorlaadgeweren,
munitie en blanke wapens werden buitgemaakt.
Dat wij in onzen schik waren dat de overvalling was gelukt,
behoeft geen betoog; het meest verheugd was echter wel de