1221
lager gesteld kan worden, omdat het manoeuvreeren met de
b.ergstukken eenvoudiger is dan dat met veldstukken.
voor c.
Ie. grondige kennis van het zoo uiteenloopend materieel bij
dit gedeelte der artillerie in gebruik;
2e. bekendheid met de middelen om van het materieel het
meest mogelijk voordeel te trekken (vuurregeling, waarneming,
plaatsbepaling)
3e. grondige kennis van het terrein waar de onbereden artil
lerie vermoedelijk zal moeten optreden.
voor cl.
Ie. grondige kennis der bij den A. C. W. verwerkte materialen,
als: bout, leder, ijzer, brons, aluminium enz.;
2e. bekendheid der bewerkingen van de materialen, als: gietem
smeden, draaien, conserveeren enz.;
3e. kennis van mechanica en toegepaste werktuigkunde.
voor e.
Ie. grondige kennis der materialen, die bij deze inrichting
verwerkt worden, in 't bijzonder messing, ijzer, staal en aluminium;
2e. bekendheid met de bewerkingen van deze materialen;
3e. kennis van scheikunde voornamelijk met betrekking tot
explosiefstoffen;
4e. kennis van de uitwerking van ontplofbare stoffen in vuur
wapenen en in niet opgesloten toestand.
voor f.
Ie. grondige kennis van de materialen, die bij de Geweer-
makersschool worden verwerkt;
2e. bekendheid met de bewerkingen van deze materialen;
3e. bekendheid met de beginselen van wapenfabricatie en de
toepassing hiervan bij de verschillende systemen.
voor g.
Ie. grondige kennis van uitwendige-, en van inwendige
ballistiek;
2e. bekendheid met de grondbeginselen van kanon- en affuit
constructie.
voor j
bekendheid met het artilleriematerieel in zijn geheelen omv ang.
Bovenstaande opsomming maakt het zonder nadere beschou-