1244
niets onderscheidde mij van de andere medespelers van mijne
vereeniging. Doch welken indruk moet zooiets op deze laatsten,
fuseliers en kader, maken, die mij wel als officier kenden
Toen onze vereeniging eens eenen wedstrijd won van eene
nieuw opgerichte voetbalclub van Amboineesche minderen uit
hetzelfde garnizoen, hoorde ik achteraf wat mede de oorzaak
zou geweest zijn van onze overwinning nl.: „dat de Amboineezen
niet brani genoeg waren om tegen hun eigen officieren te spelen!"
Spreekt dit feit niet voor zich? Nu zijn ze wel brani genoeg,
maar duidt dit niet daarop dat die Amboineezen zich over iets
hebben moeten heenzetten, iets wat ze misschien niet in woor
den zouden kunnen uitdrukken, maar wel voelden. En dat
„iets" is de afstand die er bestaan moet tusschen een meerdere
en een mindere, op dat „iets" steunt voor een groot deel ons
gezag, ons overwicht op onze minderen. Neemt men dat „iets"
dien afstand, weg, dan toonen bovengenoemde voorbeelden wat
daar 't gevolg van kan zijn.
Waar en wanneer ook, de mindere moet voelen dat hij een
meerdere tegenover zich heeft. Is dit niet het geval, legt men
voor een oogenblik het kleed van meerdere zoowel in figuur
lijken als in letterlijken zin af en doet men dit dikwijls, 't
geen dus 't geval is bij 't samen lid zijn van meerderen en
minderen van eenzelfde voetbalvereeniging, dan loopt men
groot gevaar dat de mindere tenslotte zijne plaats niet meer weet.
Dit is m.i. het groote gevaar dat in het samenspelen van
meerderen met minderen schuilt. Door hem nu eens eene groote
mate van vertrouwelijkheid te veroorloven (vergaderingen, 't
onderling bespreken van vereenigingsbelangen enz.), dan weer
zich volkomen te stellen op het standpunt van meerdere, ont
neemt men den mindere zijn houvast, brengt men hem uit zijn
evenwicht en plaatst men hem op een hellend vlak, dat in vele
gevallen zal leiden tot ondisciplinaire handelingen. Gaat men
mee met hetgeen ik hierboven heb getracht aan te toonen, dus
dat 't samenspelen van meerderen met minderen uit den booze
is, dan stuit men op het niet te ontkennen bezwaar, dat het
vormen van voetbalvereenigingen, wat betreft kader en officieren
in vele gevallen zal schipbreuk lijden door gebrek aan leden.
Vooral echter geldt dit bezwaar ten opzichte der officieren,