1293 geruimen tijd achtereen, zonder bezwaar, in zee kan blijven". Daar zij ook buiten zicht van den vijand op de hoogte moeten zijn van diens bewegingen, „is het noodig de booten te voorzien van eene inrichting voor draadlooze telegraphie, bruikbaar op middelbare afstanden". Ook wenscht de commissie, ter bevordering van de samenwerking met andere onder zeebooten, toestellen „voor het wisselen van geluidseinen onder water" en geeft zij nog andere eischen voor den meer uitgebreiden werkkring aan de Indische onderzeebooten toegedacht. Men zal ons willen toestemmen, dat, alvorens de gelden voor een onderzeeboot voor Indië toe te staan, afdoende dient te zijn uitgemaakt welken weg de regeering op Tril, n 1. onderzeebooten voor plaatselijke verdediging dan wel voor de algemeene verdediging vari Indië in deu geest der door de staatscommissie aangegeven denkbeelden. Het vorig jaar is besloten tot aanbouw van torpedobootjagers, die in kosten en in bemanning vrij belangrijk afwijken van het door de staatscom missie aangegeven type van deze vaartuigen. Wordt nu dit jaar besloten tot onderzeebooten voor plaatselijke verdediging d. w. z. met beperkte werkingssfeer dan wordt nogmaals van het stelsel der staatscommissie afgeweken en zoodoende vooruit geloopen op de beslissing over haar rapport. Wij vermoeden, dat dit inderdaad het geval zal zijn, omdat de kosten van aanbouw voor de onderzeeboot worden gebracht ten laste van de Indische geldmiddelen, hetgeen, krachtens het K B van 27 Juli 1896 Staatsblad No. 141), alleen kan geschieden als die boot gerangschikt wordt onder „oorlogsbodems, bestemd tot verdediging van havens of van toegangen naar havens of reeden" (art. 2 sub c van het aangehaal de besluit). Later, bij K. B. van 27 Juni 1901 {Stbl. no. 191), is bepaald, dat de zoo even genoemde oorlogsbodems voor plaatselijke verdediging zullen zijn torpedobooten, „waarvan het aantal, in verband met de andere verdedigingsmiddelen noodig geacht", door de koningin wordt bepaald. De onderzeeboot zou dus tot die „andere verdedigingsmiddelen" moeten gerekend worden. Wij hebben, bij hetgeen wij hier boven schreven, niet uit het oog verloren, dat de aan te schaffen boot een proefboot is, want voor de aan een proefboot te stellen eischen moet het beoogde doel, plaatselijke dan wel algemeene verdediging evengoed duidelijk voor oogen staan. Ook zien wij niet over het hoofd, dat de staatscommissie geen bepaalde voorstellen deed voor aanschaffing van onderzeebooten, omdat zij de vraag, „of en zoo ja tot welk aantal" onderzeebooten onder het mate rieel der Indische zeemacht opgenomen zullen worden, wilde laten af hangen van de grootte der overigens aan te bouwen torpedovloot, m. a. w. van het geld, dat voor die vloot beschikbaar zal worden gesteld. Bij de beoordeeling van de voorstellen der staatscommissie was men het in de pers, afgescheiden van groot verschil van meening over de hoofdzaak, „artillerievloot" of „torpedovloot", vrij algemeen eens, dat onderzeebooten bij de samenstelling der Indische zeemacht niet moch ten ontbreken. Waarom van de regeering nog geen voorstellen zijn uitgegaan om eene beslissing over het rapport der staatscommissie uit te lokken is ons onbekend. Zoowel de minister van koloniën als zijn ambtgenoot voor marine zwijgt, in de M. v. T. bij de door hen ingediende begrootingen voor 1910, over het rapport.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1909 | | pagina 633