- 1314
enz. Waar iemand als toehoorder enkele vakken volgde, daar
zou o. i. alleen een aanteekening gesteld moeten worden, wan
neer de betrokkene ook de opdrachten, ter zake aan andere
leerlingen opgegeven, heeft uitgewerkt. Men trof dikwijls per
sonen aan, die voor de geur een vak volgden en dan met leeken
spraken over hunnen tijd bij de Hoogere Krijgsschool.
Evenals van elke ongunstige aanteekening moet natuurlijk
van een ongunstigen uitslag eener detacheenng den beoordeelde
ook kennis worden gegeven, waarop hij, zoo gewild, zich zal
kunnen verdedigen.
Wat noot (x) betreft, zooals gewijzigd bij A. O. 1909 No. 113,
daartoe verwijzen wij naar het hiervoren opgemerkte onder
20 (2) en 22 (10).
35 (1)
De wijzigingen in deze alinea zijn een gevolg van die ge
bracht in 34 (1); waarnaar wij verwijzen.
35 (4)
De bepaling in deze alinea stond vroeger in 38 (5de aan
teekening werd toenmaals opgenomen in de kolommen 6, 7 en
8; terwijl die thans gesteld wordt in kolom 3.
36 (1)
Zie hetgeen wij aanteekenden onder 22 (13) en (14)].
Verder is thans bepaald, dat de aanteekening gehandhaafd
blijft gedurende den tijd, dat de beoordeelde de betrekking be
kleedt.
36 (2)
Alleen een Chef, die goed weet, wat aan een bijzondere be
trekking vei bonden is, kan bedoelde overtuiging hebben; in de
practijk steunt die overtuiging dikwijls op nietswat in betrek
king staat tot de bijzondere plaatsing. Een goed officier is nog
niet altijd geschikt voor een speciale betrekking.
36 (3)
In weerwil, dat de geschiktheid voor instructeur vermeld
moet staan in de beoordeeling, wordt telken jare aan de korps
commandanten bij vacatures de vraag voorgelegd, welke offi
cieren van hun korps geschikt en genegen zijn om als leeraar
bij de betrokken inrichting van militair onderwijs op te treden.