De aanuulliiig en het uolfallig houden nan het Europeesche
element in ons Koloniaal leger.
Bovengenoemd onderwerp is onlangs in de „Indische Krijgs
kundige Vereeniging" ter sprake gebracht en heeft een dei-
Indische officieren aanleiding gegeven in eene algemeene verga
dering dier vereeniging de stelling te verdedigen: „Het is
wenschelijk, dat een zoo groot mogelijk aantal Nederlandsche
dienstplichtigen den eersten oefeningstijd in Indië vervult, zonder
vermindering van het jaarlijksche contingent voor het Holland-
sche Leger".
Met veel belangstelling is ook door ons van de verhandeling
daarover kennis genomen en sluiten wij ons gaarne aan bij de
hulde, welke den Inleider na afloop dier Vergadering werd gebracht
voor de duidelijke uiteenzetting van de wijze, waarop zijn denk
beeld zou kunnen worden uitgewerkt om geleidelijke verhooging
van weerkrachten zoowel voor het Moederland als voor de
Koloniën te verkrijgen.
Wij zijn het met den inleider eens, dat eene belangrijke ver
sterking van het Europeesche element in het Indische Leger
een onafwijsbare eisch is, wanneer men onze koloniën tegen een
buitenlandschen vijand verdedigen wil; ook zijn wij het er mede
eens, dat voor versterking van dat Leger een zoo ruim mogelijk
gebruik moet worden gemaakt van Nederlandsche dienstplichtige^
want behalve het versterken van onze militaire positie in Europa
èn Azië, heeft het zenden dier dienstplichtigen naar Indië eene
bijzondere, en niet minder belangrijke beteekenis op sociaal en
politiek gebied. Versterking van het Hollandsche element in
Indië en meerdere bekendheid van onze natie met de toestanden
daar, is ook een overwegend politiek belang. Zij zullen de banden
tusschen moederland en koloniën nauwer aanhalen, en het Neder
landsche volk beter in staat stellen zijne politieke plichten jegens
de koloniën te vervullen. Inleider stelt zich voor, dat met
I. M. T. 1909. 50