niilitaire Tucht,
Er is in de laatste kwart-eeuw een strooming merkbaar die veel
heeft aangetast van wat eertijds in het leger voor onschend
baar werd gehouden. Sommigen hebben daarmede geen vrede
kunnen vinden en vinden dien ook thans nog niet. Al dat
nieuwe is in hun oog niet veel meer dan ketterij. Anderen
heeft ze hoopvol gestemd: het aankweeken van individualiteit
en zelfstandigheid kwam beter tot zijn recht; over opvoeding
braken zich nieuwe begrippen baande sleur werd gebreideld,
kastegeest bestreden, publiciteit oefende haar invloed meer
malen ten goede uit. Maar ook onder de voorstanders waren
er, die op schaduwzijden wezen: de meer geuite klacht, dat
we leven in een periode waarin elkeen zich welbewust is van
zijn rechtendoch waarin velen hun plichten verzuimen, werd
ook op het Leger toepasselijk geacht; toegegeven werd dat de
Pers veel goeds in haar creditzijde had te boeken, maar ook
hare debetzijde noemde men verre van blanco Velen zijn,
als voorheen, onverschillig voor hetgeen er in het leger omgaat,
voor zoover het hun persoonlijk belang niet raakt, en nog
weer anderen tasten, ook evenals vroeger, in het duister rond.
Daarbij komt o. a. nog dat er misverstand heerscht, omdat een
groote massa het streven naar legerverbetering niet weet te
onderscheiden van de in de maatschappij waar te nemen evolu
tie in democratischen zin. Ze hebben omtrent geen van beide
voldoend heldere begrippen en verwarren ze dan ook met el
kaar op de schromelijkste manier. „Een groote fout nog", zoo
schreef ik destijds, „door velen gemaakt, is, dat zij zich een streven
naar legerverbetering niet kunnen voorstellen zonder tevens te
denken aan politieke actie". (Misschien willen ze pal staan tegenover
de wijze, waarop van zekeren kant meer en meer getracht wordt
het gezag te ondermijnen, ik stel me daartoe gaarne aan hunne
zijde, wil, als 't noodig is, vóór hen staan, maar ze verwarren