Waarom niet Indisch artillerieofficier. Wanneer een vader, voor wien het, tijdstip is aangebroken, dat hij zich bezig moet houden met de vraag „Wat moet mijn zoon worden?", mijn meening vroeg over de officiers betrekking dan zou ik hem antwoorden „ik raad ten sterkste af hem Indisch artillerieofficier te laten worden, omtrent de andere wapens of dien sten van het Indische-leger of omtrent het Hollandsche leger wil ik mij liever als niet volkomen op de hoogte, van raad onthouden." Hieronder zal nader worden aangegeven waarop dit oordeel berust, waarvoor een korte geschiedenis van de Indische artil lerie in de laatste 20 jaren vooraf gaat. In de jaren om 90 werd de dienst bij den troep voor de artillerieofficieren minderwaardig geacht: bekwaamheid en werk lust voerden al spoedig tot speciale betrekkingen en plaat sing bij de technische inrichtingen. De reden hiervoor lag, voor wat de vestingartillerie betreft, voor de hand. Dit onderdeel beschikte over zeer verouderd materieel, het kanon van 12 c.M. K. A., thans uit de bewapening vervallen, was de vuurmond bij uitnemendheid. De behandeling en het gebruik van de vuurmonden waren zeer eenvoudig, vooral ook omdat men slechts rekening hield met den Inlandschen vijand, die als regel niet over artillerie beschikt. Tactiek was dus overbodige weelde, indien men zijn vuurmonden slechts op zoodanigen afstand opstelde, dat de hand vuurwapenen van den Inlander weinig of geen uitwerking kon den hebben, was alle moeielijkheid opgeheven. Bij de bereden artilierie kon om dezelfde reden de tactiek gemist worden, de vuurleiding was tegenover een vijand, niet met artillerie bewapend, zeer eenvoudig, zoodat behalve aan elementaire oefeningen slechts aandacht behoefde te worden geschonken aan manoeuvreervaardigheid. L M. T. 1909. 79

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1909 | | pagina 557