Bet Beuorderingsuraagstuk,
Niets is drukkender dan te worden doodgezwegen.
En geen spreuk wordt meer in praktijk gebracht dan „spreken
is zilver, maar zwijgen is goud".
Weldadig doet het dan ook aan, als aan een stuk studiewerk
blijkens enkele artikelen, opmerkingen of kantteekeningen, aan
dacht en meer dan gewone aandacht is geschonken.
Zoo heb ik met een ongewoon genoegen kennis genomen van
de kantteekeningen van den heer Kerkkamp op mijn Artikel
(blz. 989, jrg. 1908) en ben ik in mijne verwachting niet teleur
gesteld, dat althans van die zijde een critiek zou komen.
Natuurlijk is de zesde stelling. Voor de bevordering tot
Hoofdofficier xoorden van elk promotiejaar of van drie opeen-
volgende jarenin den regel niet meer candidaten in aanmerking
gebracht dan jaarlijks vermoedelijk geplaatst kunnen worden" het
meest kwetsbare punt en zal ik me, om niet te veel van
het geduld der lezers te vergen, beperken tot een enkele toe
lichting hierop.
Er is in onze bevordering een groote factor „kans", die er
m.i. niet in behoort.
Om nu eens voor een oogenblik de gedachten te beperken
tot het Wapen der Infanterie, zal men mij moeten toegeven,
dat het oordeel der Korpscommandanten voor een zeer groot
procent het aantal candidaten voor den Hoofdofficiersrang aan
wijst. Eenigen invloed daarop hebben de hoogste autoriteiten
in slechts zeer geringe mate. Vandaar, dat de bevordering der
Officieren in ons koloniale leger een kansspel is, over den loop
waarvan wel te raden valt, maar niets met zekerheid te zeggen.
Wij zien dat nu in de laatste maanden b. v. bij het Wapen dei-
Genie weer buitengewoon sterk.
Welhaast hebben we daar Majoors van het promotiejaar '94,
die zeven jaar jonger zijn dan de Infanterie collega's en het