122
wetenschap D, uitvoerig behandeld door den gepensionneerden
Luitenant-kolonel F. C. Hering op blz. 723 van den loopenden
jaargang van „De(n) Indische(n) Gids", een artikel, waarnaar ik
reeds een paar maal verwezen heb.
In hoofdzaak wenscht de hooggeachte schrijver op bijna on
beperkte schaal toepassing van hetgeen ik hierboven onder II
heb uiteengezet. Hij betoogt uitvoerig, dat de Javanen alleen
in den kleinen oorlog tot hun recht zullen komen en dat het
derhalve noodzakelijk is, hen uitsluitend daarvoor te oefenen
en te gebruiken. Naast eene op Westersche wijze georganiseerde
troepenmacht, die „waarschijnlijk uit acht bataljons, verdeeld
over twee divisiën (zal) zijn samengesteld", denkt hij zich een
zg. volksleger van niet minder dan 100000 man, met het briga-
deverband 2) tot grondslag en geëncadreerd door „gewezen leger-
onderofficieren en korporaals of ook flinke oud-maréchaussées
en zelfs intelligente personen, die nooit hebben gediend."
Tegen den Inlandschen vijand moge een aantal van 20 kara
bijnen voor de kleinste „zelfstandig" optredende eenheid voldoende
zijn, tegen den buitenlandschen vijand ongetwijfeld niet. Zullen
dergelijke zwakke troepjes veel uitrichten tegen Japanners,
Goorkha's, Tommies of zelfs tegen Amerikanen, die op de Philip-
pijnen geleerd hebben, voor geen klein geruchtje vervaard te
zijn? Het is heel iets anders het een of andere kwaadwillige
hoofd met eenige slecht bewapende volgelingen onschadelijk te
maken, of patrouilles, convooien, etappeplaatsen, enz. van een
gelijkbewapenden tegenstander te overvallen. Taquineeren en
harceleeren van zulke tegenstanders is niet zoo eenvoudig, als
velen het voorstellen.
De brigades van Overste Hering moeten „zelfstandig" optre
den; onderling verband „moet slechts in zoover bestaan, als
noodig is, om met aanwending van alle krachten een bepaald
doel te bereiken". In overeenstemming met hetgeen ik onder II
aangevoerd heb, gevoelt Overste Hering dus de noodzakelijkheid
eener centrale leiding, waarbij hij zich de uit het Leger getreden
Inlandsche officieren als „hoofdaanvoerders" denkt. Ook zijne
vergelijking tusschen eene goede actie der brigades en een
1) Op 26 Februari 1909
2) D. w. z. brigades als bij onze maréchaussee, van 20 karabijnen.