- 125 op ±- 35 man noodig te hebben, terwijl van aanvoerders in den kleinen oorlog, wegens hunne groote zelfstandigheid, ook opzuiver militair gebied meer gevergd wordt. Toch mag het denkbeeld om reeds in vredestijd strijdkrach ten tot het voeren van den kleinen oorlog in 's vijands rug en flanken te vormen, niet zonder meer verworpen worden. Reeds is het groote belang van dergelijke ondernemingen besproken en de studie van Overste Hering geeft eenige aanwijzingen, hoe hiervoor iets gedaan kan worden zonder daarom ook maar eenigszins aan het eigenlijke leger tekort te doen. In het voorgaande wees ik reeds op den belangrijken werk kring, dien Overste Hering den Inlandschen officieren in zijn stelsel heeft toegedacht. Het is een feit, dat zich nog geen vaste meening heeft gevormd omtrent de toekomst dezer offi cieren, die binnenkort hunne intrede in het Indische officiers korps zullen doen. Het vraagstuk is ook niet zoo eenvoudig, maar toch kan vooropgesteld worden, dat de vooruitzichten der Inlandsche officieren nooit dezelfde kunnen zijn als die hunner Europeesche kameraden, zoolang beide categorieën niet aan dezelfde eischen van algemeene ontwikkeling en wetenschap pelijke vorming 1) voldoen. Het gaat echter niet aan, op grond van deze en ook van andere overwegingen, voor de Inlandsche officieren den hoofdofficiersrang onbereikbaar te verklaren, zon der op eenigerlei andere wijze hunne toekomst te verzekeren. Yolgt men den door Overste Hering aangegeven weg door de Inlandsche officieren na eenige jaren actieven dienst in het Leger eervol te ontslaan met reserveplicht en met gelijktijdige aan stelling in 's Lands burgerlijken dienst 2), dan is hunne toe komst verzekerd en beschikt het Legerbestuur in oorlogstijd over een zeker aantal reserveofficieren, die bij het eigenlijke leger hoogst welkom zullen zijn en ook kunnen optreden als aan- 1) In het voorbijgaan wordt opgemerkt dat de „practijk te velde" die Tijang Weiandi als het eenig noodige voor de Inlandsche officieren aanbeveelt, wel tot de geschiedenis zal behooren, zoodra het aanbal dezer officieren eenigszins belangrijk geworden is. Ods krachtig optreden op de buitenbezittingen zal ten gevolge hebben, dat binDen afzienbaren tijd ons leger een vredesleger wordt. En zelfs wanneer men nu en dan in de toekomst ergens krachtig verzet verwacht, moet dan van te voren beslist worden, dat bij voorkeur de Inlandsche officieren daarheen gaan, om te „leeren"? 2) Overste H. spreekt van een passenden werkking in de burgermaatschappij.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1910 | | pagina 137