128
in het tweede geval. Overste Hering is hoogstwaarschijnlijk
de eerste militaire schrijver, die betoogt, dat de hoogste eigen
schappen in het aanvalsleger zijnblinde gehoorzaamheid, gr oote orde
en samemoerking, dus afhankelijkheid en loerktuiglijkheidindivi
dualiteit is in de ondergeschikten geen vereischteeer een gebrek.
Wat zou Blume, de schrijver van „Selbstthatigkeit der Führer
im Kriege" daar wel van zeggen, vooral, wanneer hij kon lezen,
dat in de door overste Hering bedoelde weermacht, in tegen
stelling met een aanvalsleger genoemd, vzelfstandigheid en onaf
hankelijkheid, voortvarendheideene krachtige individualiteit, veel
initiatief en besluitvaardigheid in alle aanhoorigen bovenaan op de
lijst der deugdenstaan? Waarom niet in een leger, dat van
huis uit aanvallend optreedt? Aanvallen is aanvallen, onver
schillig, of het van den beginne af, dan wel na eene periode
van zwakte (offensief-defentief) verricht wordt. En om met
goeden uitslag te kunnen aanvallen, d. w. z. den tegenstander
te verslaan en het land uit te drijven, heeft ook de strategische
verdediger noodig een leger, bestaande uit onderdeelen, die in
nauw verband met elkaar, dus schouder en schouder, optreden
en niet eene ontelbare menigte grootere en kleinere troepjes,
die, slechts los samenhangende, den vijand bestoken, afbreuk
doen, taquineeren, chicaneeren, harceleeren, enz. Zelfs een minder
machtig eilandenrijk zonder krachtige vloot mag voor de verde-
ging te land zijne strijdkrachten niet versnipperen 2).
Men zou nu de vraag kunnen stellen: waarom niet alle Inlanders
bij het eigenlijke leger ingedeeld, wanneer dit de voornaamste
taak te vervullen heeft en zij voor de regelmatige oorlogvoering
geschikt gemaakt kunnen worden? Maar het komt ook mij
nuttig voor zij 't op zeer bescheiden schaal gebruik te maken
1) Beihett zum Hilitar-Wochenblatt 1896, 10. Heft, ook opgenomen in de Vertalingen
en Overdrukken der Yereeniging ter beoefening van de Krijgswetenschap. Ik kan niet
nalaten hier over te nemen het volgende citaat uit Woide'3 werk over den Fransch-
Duitschen oorlog: „In Wirklichkeit haben die Deutschen ihren endgültigen Erfolg einer
„ungeheuien Summe selbstandigen Unternehmungsgeistes der Unterführer in allen stellen
„bis zum Untersten herunter, sowohl auf dem Schlachtfelde wie auch auszerhalb desselben,
„zu danken".
2) Dit naar aanleiding van: „Japan heelt zich een zuiver aanvalsleger aangeschaft
„(„et pour cause"); een machtig eilandenrijk met krachtige vloot behoeft voor de verdedi-
„ging te land zijne krachten niet te versnipperen". VII, blz. 737. De cursiveering is
van den schrijver zelf.