196 De beer Thomson roept mij toe, dat de resultaten er nog niet naar zijn, maar als men het ,,voor" aanvoert, mag men toch ook het „tegen" ver melden. Ik zal echter er ernstig naar streven de ramingen zooveel mogelijk in overeenstemming te doen brengen met de werkelijke behoeften. De geachte afgevaardigde heeft zich aangesloten bij een opmerking van den heer van Vlijmen, die afkomstig zou zijn van den vorigen le gercommandant, nl. dat de inlandsche officieren niet in het Indische le ger zouden moeten worden opgenomen, omdat zij in tijd van nood niet betrouwbaar zoudeD zijn. Deze uitdrukking is mij onbekend. Naar mijn oordeel is de trouw van den Javaan zóó boven alle verdenking verhe ven, dat er geen reden is, dat zulk een hooggeplaatst ambtenaar een dergelijke uitdrukking in het openbaar bezigt. Een ander punt, door dien geaehten afgevaardigde en in aansluiting met hem door de heeren ter Laan en Duymaer van Twist ter sprake gebracht, betreft de werving. Over de werving hebben zich verschillende heeren, al naar mate van hun temperament en hun politieke richting, uitgelaten, maar geen van al len was er bijzonder sympathiek voor gestemd en de eerste beide geach te sprekers al zeer weinig. Allereerst nu moet ik opkomen tegen het geen de heer Thomson gezegd heeft, dat de Regeering eigenlijk maar in schijn aan het verlangen van de Kamer zou hebben voldaan om de instructie over te leggen. Ik heb gegeven wat ik had: er bestaat geen andere instructie in druk voor de werl'agenten dan die aan de Kamer is overgelegd. Ik wil er dit bijvoegen: mondeling wordt ieder werfagent ingescherpt, dat hij niet door ongeoorloofde middelen, zooals het aanbie den van drank of het geven van valsche voorstellingen, mag trachten personen te bewegen dienft te nemen. Om nu zeker te zijn dat de werf- agenteu zich daaraan houden, heeft de commandant zelf de gewoonte om, wanneer iemand zich bij hem aanmeldt, hem af te vragen waarom hij wil dienst nemen en hem vervolgens te wijzen op de verbintenis die hij zal aangaan. Daardoor wordt vo>rkomen, dat iemand zich op valsche gronden of voorspiegelingen verbindt voor een dienst, waaraan naast onmiskenbare voordeelen ook nadeelen verbonden zijn. Ik moet er te gen opkomen, dat het verspreiden van een aanplakbiljet, waarop een Oos- tersch landschap is afgebeeld en waarop men een Indisch soldaat ziet staan, het geven van een bioscoopvoorstelling hetgeen buiten de wer ving om geschiedt het vermelden van de pensioensvooruitzichten, ge bracht worden onder de rubriek „verkeerde voorstellingen". De jongelie den die zich aanmelden, zijn geen kinderen meer; zij weten zeer goed, dat zij alleen pensioen krijgen als ze in leven blijven. Men moet dus, als men verkeerde voorstellingen afkeurt, zich bepalen tot hei vermelden van verkeerde voorstellingen. Daar kan ik die zaken niet onder brengen. Ook is ter sprake gebracht de quaestie van de rechtspositie van de Indische militairen en speciaal die van de officieren. De heer ter Laan heeft er op gewezen, dat een van de grootste bezwaren ten aanzien va.n beoordeelingslijsten vervallen was, omdat in de Memorie van Antwoord uitdrukkelijk is gezegd, dat als uitvloeisel van een besluit van den Gou verneur-Generaal van 15 Juli jl. no. 11, de bepaling in die paragraafin dien zin is aangevuld geworden, dat voortaan alle ongunstige aanteeke- ningeu, onverschillig ot zij al dan niet invloed kunnen uitoefenen op de

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1910 | | pagina 208