8
men noemde hem dus „zeer beschaafd", men paste de beoordeeling
aan aan de gestelde eischen; het resultaat bleef hetzelfde.
Zoo gaat 't ook met den normalen officier; precies aan te
geven welke eigenschappen dit type heeft is m.i. onmogelijk;
ieder maakt er dus een naar zijn eigen meening, wellicht naar
zijn eigen beeld, een hoogst veranderlijken en onbetrouwbaren
maatstaf die aanleiding zal geven tot het onvermeld blijven van
alle eigenschappen, die ieder beoordeelaar voor zich aan het nor
maal type toekent, tot kleurlooze en onvolledige invullingen.
Ik hoop dan ook, dat dit normaaltijpe zoo spoedig mogelijk
uit ons beoordeelingsvoorschrift zal verdwijnen om plaats te
maken voor een rubriek, „Eigenschappen" waarin men goede en
minder goede aanteekeningen naast en dus ook tegenover elkaar
stelt als lichtpunten en hun schaduwen. Beide zullen scherp
gesteld en volledig kunnen zijn en zoo, dat niet meer den indruk
wordt verkregen dat vlekkeloosheid de voornaamste eisch is voor
het bereiken van den hoogeren rang.
De negatieve eigenschap van het gebrek aan fouten geeft niet
den minsten waarborg voor de geschiktheid als officier in de
hoogere rangen; daarvoor zijn positieve eigenschappen noodig,
die over 't algemeen samen gaan met lichte gebreken, „les défaucs
des qualités," en die dan ook moeten worden geduld. Het
besef, dat het legerbestuur inderdaad wenscht te beoordeelen
naar de mate van iemands kennis en karakter als geheel be
schouwd en niet naar diens gebreken alleen, zal eerst volkomen
tot ons officierskorps doordringen als de conduites voor den
beoordeelde worden opengelegd en men daaruit niet alleen leert
waarin men tekort schiet, maar vooral ook welke eigenschappen
in den officier worden gewaardeerd en welke men dus moet
trachten te ontwikkelen.
Het hiervoren gezegde omvat mijne voornaamste bezwaren
tegen de huidige beoordeelingswijze; ik zou nog tal van kleinig
heden kunnen noemen, doch dit heeft weinig nut en leidt de
aandacht van de hoofdzaken af. Alleen een paar opmerkingen nog.
In 22 (5) wordt verboden de uitdrukking „bruikbaar".
Dat is jammer; de uitdrukking was juist zoo goed om den
„normalen" officier te typeeren; moet men wellicht het gesanc-
tionneerde woord „normaal" daarvoor in de plaats zetten?