210
peanen. En nu vinden wij, met alle respect voor theoretische argumen
ten betreffende ieders plicht om in tijd van nood het land te helpen
verdedigen, dat het karakter onzer kolonie miskend wordt als men aan
neemt dat jonge menschen die, tot voordeel der kolonie, hier een groot
deel van hun leven komen doorbrengen, bezwaard moeten worden met
militie-plicht. Zeer zeker zou de invoering van militie den trek van
Hollandscbe jongelui naar Indië niet doen toenemen, en wij behooren
tot hen die meenen dat voortdurende versche toevoer van jeugdige ener
gie uit het moederland voorloopig nog onontbeerlijk is voor de verdere
ontwikkeling onzer kolonie.
Wat de Indische jongelui betreft: de meeste hunneruitgezonderd
degenen die eene hoogereburgerschool bezoeken - trachten reeds op 16
a 17-jarigen leeftijd zich eene kleine positie op handelskantoren, bij de
cultures of in gouvernementsdienst te veroveren als zij straks, evenals
in Nederland, op 19 jarigen leeftijd onder de wapenen worden geroepen
voor den tijd van zes maanden of een jaar en vervolgens nog met
zekere tusschenpoozen enkele malen zullen worden opgeroepen, zal 't
voor deze jongelui alweer moeielijker worden dan 't reeds thans is, zich
in de maatschappij in te werken.
Een ander argument tegen de invoering van militie is te ontleenen aan
de positie welke de soldaat hier in Indië in 't gewone leven inneemt.
Deze is een geheel andere dan die van den minderen militair in Holland.
Ten onzent staat de Europeesche soldaat feitelijk buiten de Europeesche
samenleving, een toestand welke in de eerste plaats voor het leger zelf
een groot nadeel oplevert doch eene realiteit is waarmede rekening
moet worden gehouden. In Nederland is de militair in zijne vrije ureu
burger met de burgers Al zijn ook daar misschien nog enkele plaatsen
van samenkomst voor hem ontoegankelijk, in de groole burgermaatschappij
en het zeer ontwikkelde openbare leven vindt hij vele punt9n van aan
raking; hier in Indië zijn zelfs de onderofficieren op hun eigen kring
aangewezen; er is hier geen omgang tusschen burger en militair en dit
heeft tengevolge dat de soldaat in de garnizoenen een allerongelukkigst
leven lijdt: slechte kazernes, lnlandsche voeding, de gewone samenle
ving voor hem gesloten! Denkt men dat dit alles veranderen zal als
ook de burgerzoons op hun tijd de uniform zullen hebben te dragen!
Wij gelooven van niet. De kazernes zal men met veel kosten kunnen
verbeteren; er zullen maar waar moet het geld vandaan komen?
afzonderlijke kampementen voor de miliciens kunnen worden ingericht,
zooals H. in zijn artikel van gisteren in uitzicht stelde. Maar, zoolang
ons Indische leger grootendeels bestaat uit Inlanders en alzoo uit eene
categorie der bevolking welke nog steeds door eene diepe klove van de
Europeesche is gescheiden, zal de Inlander laag blijven neerzien op den
soldaat en zal deze de Europeesche burgermaatschappij nog lang voor
zich gesloten vinden. Dat de Indische miliciens den weerslag dier half
slachtige positie zullen ondervinden, is duidelijk.
Deze misstand kan misschien in een verre toekomst verholpen worden
als men ertoe besluit, op Java en Madoera uitsluitend Europeanen in
garnizoen te leggen, zoodat op deze twee eilanden de troepen slechts
zouden bestaan uit miliciens en Europeesche soldaten. Maar ook dan zal
't jaren en jaren duren eer de Inlander tot geheel andeie gedachten zal
zijn gebracht omtrent de positie van den soldaat in onze Kolonie.