214:
nivelleeren, waarin men maar al te gaarne persoonlijkheden, die boven
het gemiddelde peil uitsteken, naar beneden haalt, in een tijd, waarin
de plichten voor de rechten vergeten worden en dus met angst en afkeer
wordt opgezien tegen mannen, die, zij 't op hardhandige wijze, het al-
gemeene belang boven particuliere belangen doen voorgaan, stemt het
tot sympathie, dat de schrijver aan Daeudels' persoonlijkheid volle recht
doet wedervaren, al moet toegegeven worden, dat zijne ingenomenheid
met den ijzeren maarschalk hem eenigszins eenzijdig gemaakt heeft. Maar
in elk geval stak Daendels met eene kleine variatie op de woorden,
vóór meer dan een jaar in 's Lands vergaderzaal gesproken eenige
decimeters boven zijne tijdgenooten op Java uit. Niet ten onrechte zegt
de Heer Collet op blz. 378: „Rabaisser un génie politique et militaire
comme celui de Daendels est un crime de lèse-nation." Hij maakt vier
kant front tegen de door den voortzetter van „De Opkomst van het
Nederlandsche gerag in Oost-lndie," L. van Deventer, tegen Daendrls
geuite beschuldigingen en toont aan de hand van velerlei bronnen de
ongegrondheid vau Van Deventer's beweringen aan.
Scherp komt de tegenstelling met den bureaucratischen Janssens uit,
dien de Schrijver zeer terecht voor de nederlaag der Fransche wapenen
in 1811 verantwoordelijk stelt. Dat de bevelhebber der troepen, Gene
raal Jumel, onzaliger nagedachtenis, volstrekt niet voor zijne taak be
rekend was, ontheft Janssens niet van zijne verantwoordelijkheid De
hoogste autoriteit in den lande behoort menschenkennis genoeg te bezit
ten om te kunnen beoordeelen, of de hem onmiddellijk ondergeschikten
de voor hun ambt noodige bekwaamheid tezitten, of niet In 1811 kwam
Jumel's onbekwaamheid meer dan eens zonneklaar aan het licht, zonder
dat Janssens, tot groote ergernis van Jumel's onderbevelhebbers, krachtig
ingreep. Het verloren gaan van Kaap de Goede Hoop, eveneens onder
zijn bestuur, had hem niets geleerd. Wat de schrijver onderstelt omtrent
den invloed van Jomim op Janssen's militaire opvattingen, is wel wat
gezocht; veel genoegen heeft de groote criticus van Napoleon's veldtoch
ten van dezen „leerling" niet beleefd!
De veldtocht van 1811 blijft voor ons daarom zoo belangrijk, omdat
hij de eenige is, die iets leert omtrent de houding van inlandsche troe
pen tegen een buitenlandschen vijand, liet is bemoedigend, dat alle
berichten daaromtrent gunstig luiden. Merkwaardig is het oordeel van
Jauflret, een Fransch hoofd officier, die geruimen tijd op Java gediend
en ook den veldtocht van 1811 medegemaakt heeft. Hij meent, dat men
alles te hopen heeft, wanneer zij, n.l. de Javanen, aanvallen, daarentegen
alles te vreezen, wanneer zij aangevallen worden „Les coups hardis,
inopinés et adroitement amenés, sont les seuls qui conviennent a leur
caractère." (Blz. 475).
De krijgsverrichtingen worden op levendige en aanschouwelijke wijze
beschreven het verband tusschen de verschillende gebeurtenissen wordt
duidelijk aangetoond. Dat het bij den Schrijver niet opgekomen schijnt
te zijn de ligging van redoute No 3 aan de buitenzijde der zg. Slokan
te verklaren uit het voornemen, om bij eene gunstige gelegenheid aan
vallend uit de stelling op te treden, kan bij een niet-militair niet verbazen,
daar zelfs militaire schrijvers hieraan niet gedacht schijnen te hebben.
Tal van kleine, maar interessante bijzonderheden deelt de Schrijver
mede. Zoo een besluit van Daendels, waarbij, in het belang van het