241 doen is, is 't dan daarvoor noodzakelijk, dat men lid wordt van eene vereeniging van minderen, dat men zijde aan zijde met hen medespeelt Verkrijgt men niet dezelfde voordeelen, door, zooals ik in mijn vorig artikel reeds zeide, in plaats van lid „leider" te worden van eene vereeniging van minderen? Ook dan zal de aanwezigheid van den officier op 't veld een waarborg zijn voor den goeden toon, ook dan leert hij zijne menschen ken nen, zal er van hem een opvoedende kracht kunnen uitgaan, terwijl 't feit dat hij meerdere blijft en zich niet persoonlijk in den strijd mengt, voor elk officier met meer of minder tact" een waarborg zal zijn tegen ondisciplinaire handelingen. Welk nadeel aan deze mijne oplossing kleeft, daarover wijd de ik in mijn vorig schrijven reeds uit. Doch iets zou ik daar nog bij willen voegen n.l. deze raad aan de voorstanders van het samenspelen met minderen, dat zij bij het wegen der voor- en nadeelen, welke er aan verbonden zijn, in het belang der goede zaak, aan het genoegen, 't welk zij zelve in de be oefening der voetbalsport vinden, een niet te groot gewicht toekennen, want dit zal bij vele voorstanders de schaal naar den verkeerden kant hebben doen doorslaan. Ten slotte nog een antwoord op de vraag van den heer B. of men consequent blijvende dan ook 't partij schermen met minderen zou moeten laten. Natuurlijk niet. Bij het partij- schermen toch zal de grootere bekwaamheid van den meerdere elke poging tot het opzettelijk toebrengen van een slag of stoot door den mindere kunnen verhinderen, terwijl bij het voetbal len goed kunnen spelen in het geheel geen waarborg geeft in dit opzicht. Trouwens men voelt toch wel het verschil tus- schen het een oogenblik trekken met een mindere om hem op gemaakte fouten te wijzen en het geregeld met minderen samenspelen als lid van eenzelfde vereeniging. Wil men echter vergelijkingen maken, welnu, dan heb ik er ook nog wel een in mijn mars. Wat denken de voorstanders van rugby voetbal, van worstelen, van eene tooneel- of debating vereeniging met minderen Men zij indachtig: Du mauvais au pire il n' y a qu' un pas. S. C.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1910 | | pagina 253