255 ste zijde niet meer dan 400 M. lang is. Ten W. van de haven vindt men verschillende verouderde werken. Langs de grens zijn op eene heuvelreeks op afstanden van 1000 tot 4000 M. van de stad verwijderd eenige forten aangelegd, allen van verou derd type, behalve, vermoedelijk althans, het in 1893 gebouwde fort Aguariach. Binnen dezen fortenkring hebben zich de laat ste jaren eenige nederzettingen van Rifioten gevormd, die onder Spaansche bescherming staanuit deze Rifioten is Spanje in den laatsten tijd begonnen gewapende korpsen inlandsche politie te vormen, Yan Melilla is een smal-spoorbaan naar de ten Z. en ten Z. W. gelegen mijnen ontworpen en reeds gedeeltelijk gereed; de ijzermijn bij Sidi Moussa zal door eene Spaansche maatschappij worden geëxploiteerd; de O. daarvan liggende loodmijn door eene Fransche maatschappij. Ten Z. O. van Melilla strekt zich over eene lengte van bij na 30 K. M. -en eene gemiddelde breedte van 8 KM, eene strandzee uit, de Mar Chica, welke door een geul in het N. gedeelte met de Middellandsche zee verbonden is; de vroeger be staan hebbende geul bij La Restinga is geheel verzand en ver dwenen. Voor kleine schepen is de Mar Chica, evenals de ver binding met de open zee, diep genoeg; tot ondersteuning van hunne operatiën te land hebben de Spanjaarden er echter geen gebruik van kunnen maken. Op den Z.-W. oever vindt men uitgestrekte moerassen. De meergenoemde Kebdana-vlakte strekt zich langs den Z. "W. oever uit tot de hellingen van den Goeroegoe-keten. Overigens is het terrein, ten N., W. en Z. van Melilla gelegen, berg- en rotsachtig en woest. Het garnizoen van Melilla bestond bij het uitbreken der vijan delijkheden uit 1 inf. reg. uit Spanje, 1 Afiikaansch inf. reg. (bestaande uit Marokkanen, zooals Spanje er 4 bezit), 1 esc. cav., 4 veldbatterijen, vestingartillerie, genietroepen en een depot van discipline ter sterkte van 1 bataljon. Totaal 5000 a 6000 man. Zooals gezegd, was de aanleiding tot de vijandelijkheden de

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1910 | | pagina 267