14 Een en ander hebben wij in onze oorlogen tegen de Inland- sche volken van Nederlandsch-Indië ruimschoots ondervonden, zelfs tegenover den hardnekkigsten en fanatieksten onzer vij anden, de Atjèhers, zoodra wij eene bij de omstandigheden pas sende strijdwijze aangenomen hadden. Dat de Atjèh-oorlog van zoo buitengewoon langen duur was, is niet zoo zeer een .gevolg van 's vijands optreden, als wel van onze eigen vele en groote misslagen, in eene zekere periode van den oorlog begaan. Trouwens, ook zonder die misslagen is de door den vijand verkregen tijdwinst al groot genoeg, zooals de ondervin ding sedert 1896 bewijst. Doch het staat vast, dat het rekken van den tegenstand den vijand niets zal baten; op bondgenoo- ten behoeft hij zeker niet te rekenen. Hij berokkent ons veel nadeel, doch zelf behaalt hij geen duurzame voordeelen, eer het tegendeel. Behalve de Atjeh-oorlog zijn er meerdere oorlogen aan te wijzen, welke leeren, dat de kleine oorlog niet het non plus ultra van alle verdedigingsstelsels is. Zeer merkwaardig is in dit opzicht de veldtocht van 1744 in Bohemen. Toen Frederik de Groote zich meester van .Praag had ge maakt, stonden in Bohemen 80000 Pruisen tegenover slechts .20000 Keizerlijken, zoodat de Oostenrijksche bevelhebber, graaf Bathyani, besloot elke beslissende ontmoeting te ontwijken en door het voeren van den kleinen oorlog op groote schaal aan 's Konings zegetocht paal en perk te stellen. Overal trok hij den vijand met kleine, stoutmoedig optredende afdeelingen tege moet en overviel zelfs, op het oogenblik, dat Praag ingenomen werd, een der groote Pruisische bivaks met 250 huzaren. Bij het verder voortrukken omzwermden de met 10000 huza ren versterkte Keizerlijken hun vijand van alle zijden. Alle bruggen vond de koning op zijn marsch vernield, alle overgangs middelen weggevoerd. De verkennende afdeelingen der Pruisen stieten overal, waar zij zich vertoonden, op overmacht en tast ten hulpeloos in den blinde tot het ontdekken der Oostenrijk- 1) Het is duidelijk, dat tik koloniaal leger elemonten bezit, in het bijzonder voor de hier bedoelde vecbtwijze geschikt of geschikt te maken, terwijl aangenomen kan worden, dat ook het Japansche Leger haar met goeden uitslag zal toepasaeü, waartoe de in Korea en Formosa opgedane ondei vinding in hooge mate zal bijdragen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1910 | | pagina 26