334 Batavia, moet dan toch laatstgenoemde iemand beoordeelen, die zoowel gewestelijk dienstchef is in de le als 4e Militaire Afdeeling op Java? Moet als uitvloeisel daarvan bij het recla meeren over straffen, door dien dienstchef opgelegd aan offi cieren in de 4e Militaire Afdeelingde afdeelingscommandant te Batavia als chef van den strafoplegger worden beschouwd 5 (4). Moeten onder de hoogere chefs ook verstaan worden de wa pen- (dienst-) chefs? In verband met 5 (7) moet hierop geant woord worden: „neen". In het belang van de betrokkenen en tevens om te constateeren of een tusschentijdsche beoordeeling wellicht noodig ware geweest, had o. i. het antwoord moeten luiden: „ja." Maar zoo door redeneerende, moeten bij vertrek van een be- oordeelaar ook de nota's ingevolge 28 (1) den hoogeren chef ter viseering worden aangeboden. Deze voor betrokkenen zoo gewenschte bepalingen zouden geheel onnoodig zijn en hierbij komen wij weer terug op het door ons in afl. 12 van 1909 onder 5 (6) aanbevolen beoor- deelingsstelsel wanneer men de beoordeelingen laat opmaken bij verwisseling van eersten beoordeelaar. 5 (6). Wij achten bij de tegenwoordige wijze van beoordeelen het beslist een fout, die bovendien aanleiding kan geven tot het ongemotiveerd in de hoogte steken van personen met daarbij gepaard gaande protectie, dat alleen ongunstige aanteekeningen nader toegelicht moeten worden (zie ook 37 (4) en 38(8)). Naar onze meening dient zoowel het bijvoegen als wegnemen van gunstige en ongunstige aanteekeningen gemotiveerd te worden. 8 (1). Onder de beoordeelingen, die het laatst uitgebracht zijn, wordt door den eenen chef wel en door een anderen niet medegerekend de laatst ingediendewaarop de afdoening nog niet ontvangen is. Het verdient aanbeveling hierin eenvormigheid te brengen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1910 | | pagina 346