22 winst; zonder geregeld leger kan van de behaalde voordeelen niet geprofiteerd worden tot het verkrijgen van eene gunstige beslissing. Bij het organiseeren van de verdediging, of, beter gezegd, van de daarvoor bestemde strijdkrachten, zal men moeten uit maken, welke elementen te bestemmen voor de regelmatige oorlogvoering en welke voor den kleinen oorlog, een vraagstuk, dat in staten met eene homogene, ontwikkelde bevolking anders opgelost wordt dan in koloniale rijken. In een koloniaal rijk heeft men een staand leger, uit ver schillende landaarden samengesteld en in oorlogstijd somtijds ver sterkt door weerplichtigen uit het overheerschende element. Dezelf de reden, die het invoeren van dienstplicht onder de inheemsche bevolking belet, doet niet veel verwachten van hare medewer king, wanneer een buitenlandsche vijand verschijnt. Van eene uiting van nationaliteitsgevoel ten gunste van den overheerscher kan geen sprake zijn, zoodat men hier niet verwachten kan, dat de geheele bevolking op de een ot andere wijze aan den oorlog zal deelnemen, hetgeen in westersche staten als regel wel het geval zal zijn. Al kan dus bij de verdediging van een koloniaal rijk niet op krachtigen, daadwerkelijken steun der Inlandsche bevolking gerekend worden, men behoeft daarom nog niet van krijgsver richtingen in den rug van een aanvallend leger af te zien. In elk koloniaal rijk vindt men niet- of slechts gedeeltelijk beschaafde volksstammen, die van nature eene bijzondere geschiktheid voor den kleinen oorlog hebben, waarop in het begin dezer studie al gewezen is, zoodat verwacht kan worden, dat opleiding tot den kleinen oorlog soms minder tijd, dus ook minder uitgaven zal vergen dan tot de regelmatige oorlogvoering. Het zal dan aanbeveling verdienen, zulke elementen, indien zij bij het leger dienst nemen, van huis uit voor den kleinen oorlog te bestemmen, waarbij overwogen moet worden, hen na een zekeren oefe- ningstijd uit het staande leger over te doen gaan naar de reserve, natuurlijk tegen eene ruime vergoeding. In het voorbijgaan zij gewezen op de noodzakelijkheid, den Inlandschen militairen ruime, materiëele voordeelen toe te kennen en daardoor hunne belangen aan die van de overheerschende elementen te binden. Wordt vervolgd. J. C. Pabst.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1910 | | pagina 34