Dog eens het samenspelen nan meerderen met
minderen in Doefbaiüereenigingen,
Aangezien een vóór- en een tegenstander van het samenspelen
aan 't woord zijn geweest is het voor de lezers wel interessant
om zelf eens te overwegen, wat nu eigenlijk 't meest gewenschte is.
Dit heb ik ook gedaan, doch wil vooropstellen, dat ik een
tegenstander ben van 't voetbalspel, zoowel in als buiten het
leger en tevens tegenstander van 't samenspel van officieren
met minderen, tenzij in dienstwaar dus de officieren dan als
onderwijzers of leiders optreden en waar ik dan ook minder
tegen 't voetbalspel gekant ben.
Ja, ik wil nog één uitzondering maken en wel dezehet sa
menspelen van officieren met minderen buiten dienst is geoor
loofd (en wellicht gewenscht) als de officieren paedagogisch zoo
hoog staan, dat de mogelijkheid is uitgesloten, dat zij (en d. t. g.
ook het officierscorps) ook maar 't minste inboeten van hun
gezag.
De eischen aan deze uitzondering gesteld zijn echter zoo zwaar,
dat m. i. slechts heel enkelen onzer daartoe in staat zijn, omdat
men in den loop der jaren eerst de noodige tact zal kunnen
ve rkrijgen.
Het is wellicht overbodig er op te wijzen, dat in den regel
slechts jonge luitenants lid van zoo'n vereeniging zullen zijd en
van dezen mag men heusch de noodige tact niet verwachten,
daar ze zelf nog te veel leiding noodig hebben.
Wanneer men nadenkt, zal men moeten toegeven, dat het
uiterst moeilijk is om gedurende het voetbalspel officier (d. w. z.
een voor een soldaat zeer hoog staand persoon) te blijven en
tevens voor de soldaten hun spel genoegelijk te doen zijn. Deze
twee zaken moeten bijna steeds met elkaar in strijd zijn, want
overal neemt men waar, dat menschen tot een zelfde coterie
behoorende 'tmeeste genoegen hebben, als ze onder ons" zijn.