de hem opgelegde verplichting steeds in het bezit van een goed
dienstpaard te zijn, gedurende zijn geheelen loopbaan voor uit
gaven komt te staan, die zijne kameraden van de Infanterie,
Genie en Militaire Administratie zich niet behoeven te ge
troosten. De geringe kans het ooit tot een hoogeren rang dan
dien van Luitenant-Kolonel te brengen had mede onder de
schaduwzijden van zijn loopbaan gebracht kunnen worden. Indien
de schrijver dit alles naar behooren uitgewerkt had, en tevens
had laten uitkomen, dat tegenover al die nadeelen, geen en.
kei voordeel kan worden gesteld, dan zou hij ongetwijfeld een
verdienstelijken arbeid hebben geleverd, en wellicht menigeen
hebben kunnen bewegen niet bij de artillerie in dienst te
treden.
Leest men evenwel het artikel, dan wordt men al spoedig
deerlijk teleurgesteld. Alleen het eerste tiental regels houdt
eenigszins verband met den titel, maar verder krijgt men niets
dan eene oppervlakkige, weinig steekhoudende en dikwijls zeer
onjuiste critiek op de toestanden bij het Wapen. Uit niets
blijkt, dat de artillerie-officier in eenig opzicht in ongunstiger
omstandigheden verkeert dan zijne ranggenooten bij de andere
wapens of dienstvakken, en de schrijver geeft zich zelfs niet de
minste moeite om zijn raad te motiveeren niet als officier bij
de artillerie te gaan dienen.
Merkwaardig is het evenwel den schrijver te volgen in zijn
betoog, dat in de jaren omstreeks 1890 de dienst „bij den troep
voor de artillerie-officieren minderwaardig werd geacht", en dat
de technische inrichtingen destijds „de troetelkinderen" waren.
Eigenlijk doet men den schrijver te ve -1 eer aan door van een
betoog te spreken, want daarvan valt weinig of niets te bespeu
ren. Hij laat het voorkomen, alsof hij zijne wetenschap door erva
ring, dan wel door aanschouwing heeft, maar dan moet hij toch in
die dagen vrij wel ziende blind geweest zijn. Hoe iemand
zonder blikken of blozen openlijk in een tijdschrift dergelijke
dwaasheden durft verkondigen, gaat ons verstand te boven.
Ieder, die in dien tijd als officier bij de Indische Artillerie gediend
heeft, weet nog zeer goed, hoe de officieren der bereden artillerie
hun wapendeel destijds verreweg het voornaamste achtten, en
dat zij zich hemelhoog verheven achtten boven hunne kameraden,