369
bleek toen op de meest overtuigende wijze, dat de technische
inrichtingen onmogelijk gemist konden worden, en het Opper
bestuur was genoodzaakt van zijn voornemen af te zien. Het
heeft echter buitengewoon weinig gescheeld, of het doodvonnis
was toen uitgesproken geworden. De „troetelkinderen"
waren bijna de deur uitgejaagd.
Maar ook in andere opzichten kon men van dat vertroetelen
al bitter weinig bemerken. Het is waar: de luitenants kregen
f 8.80 per maand meer dan hunne kameraden bij den troep,
maar tegenwoordig ontvangen ze f 18.80 meer, terwijl juist nu
volgens den Heer M. de inrichtingen het stiefkind zijn. Daar kan
het dus niet aan liggen. Wat de plaatsing van het officierspersoneel
betreft, ging het toen precies als tegenwoordig. Bij voorkeur
werden daarvoor luitenants gekozen, die in Nederland eene spe
ciale opleiding gehad hadden, en bij gebreke daarvan officieren
waarvan men meende te mogen verwachten, dat zij lust en
aanleg hadden voor een technischen weikkring. We hebben
in die dagen ook bij de artillerie-inrichtingen gediend, maar we
weten heusch niet in welk opzicht we toen ooit vertroeteld zijn
geworden, 't Eenige verschil bestond daarin, dat men toen niet spe
ciaal achteruitgeste ld werd bij de andere officieren, en door
zijne plaatsing zijne toekomst niet bedreigd behoefde te achten.
In één opzicht is er ten aanzien van de technische inrich
tingen eene belangrijke verbetering in den toestand gekomen.
Het was namelijk twintig jaar geleden gebruik, dat bij vaca
ture in de betrekking van Inspecteur der Draagbare Wapenen,
Onderdirecteur A. C. W. en een enkele maal soms ook van Di
recteur P. W. de oudste kapitein als zoodanig werd benoemd,
die dan den volgenden dag bevorderd werd tot majoor. Op die
wijze kreeg men in die betrekkingen meermalen outsiders, die
in hun nieuwen werkkring geheel onbekend waren, en, zoo zij
er al in slaagden zich daarin mettertijd naar behooreu in te
werken, daartoe in het gunstigste geval zeker driekwart van
den tijd noodig hadden, gedurende welken zij in hunne nieuwe
betrekkingen fungeerden. Aan dien toestand is thans voor goed
een einde gemaakt.
Men ziet alzoo, dat er van de bewering des schrijvers, dat
de technische inrichtingen indertijd zoo bevoordeeld werden,