378
geleidelijk geremd en is normaal na een terugloop van 1300
m. M. geheel opgeheven.
De remming geschiedt:
le doordat de glycerine zich moet verplaatsen van de voor
zijde van den aan de rembuis verbonden remzuiger naar de
achterzijde daarvan; de glycerine wordt langs den buitenomtrek
van den zuiger geperst door de geleidelijk ondieper wordende
trekken in den binnenwand van den remcylinder.
De grootte der doorvloeiingsopeningen en de geleidelijke afna
me daarvan is zoodanig geregeld, dat de terugloop rustig plaats
heeft en zonder schok eindigt, en de stabiliteit dus gewaar
borgd blijft, ook wanneer onder verschillende elevatiën geschoten
wordt.
2e doordat de remdrukveeren meer en meer gespannen wor
den ten gevolge van het elkaar naderen van den voorkant van
den remcylinder en den achterwand van de wiegkast.
Bij normalen terugloop neemt de spanning, welke in rust
300 K.G. bedraagt, toe tot 7®0 K.G.
Nadat de terugloop uitgeput is, wordt de remcylinder met
bodemschroef en dus ook het kanon door de ontspanning
van de samengedrukte remdrukveeren weder vooruitgeschoven
in de normaalstelling. Bij dit inloopen moet de glycerine zich
weder van de achterzijde van den zuiger naar de voorzijde ver
plaatsen. Aangezien de doorvloeiingsopeningen voor de glyce
rine, welke naar achteren geleidelijk kleiner worden, bij den
inloop geleidelijk grooter worden, zou wanneer er geen spe
ciale voorziening was aangebracht om den inloop geleidelijk te
remmen het kanon met een schok in zijn voorsten stand
terugkeeren en het geheele stuk zich daardoor naar voren ver
plaatsen en dus de richting verloren gaan.
Deze remming van den inloop geschiedt als volgt:
In de holle rembuis D (zie fig. 7) beweegt zich de, eveneens
holle, inloopstang G, welke verbonden is aan de achterzijde van
den remcylinder A. Bij den terugloop, maar voornamelijk bij
het begin van den inloop, zal de glycerine de ventielen, welke
zich aan de achterzijde van de inloopstang bevinden, opendruk-
ken en door de holle inloopstang de rembuis vullen.