Scfiiefopleiding uan oorlogsscïiutfers, Het schietvoorschrift der Infanterie zal dezer dagen zijn tweede jaarjubileum vieren, en zoo langzamerhand kunnen we een oordeel vellen- over de werking ervan. De vraag echter die zich indertijd hij de kennismaking op den zomercursus 1908 der Normaal Schietschool aan mij opdrong, nadat de grond beginselen der automatische schietmethode waren ingevoerd, blijft nog steeds voor mij bestaan. Langzamerhand ben ik er toe geko-, men om voor mezelf die vraag met een beslist „neen" te beant woorden. Zijn we met de in ons S. V. S. neergelegde opleiding op den goeden weg? Zal er bereikt worden wat men zich voorstelde bij de wijziging der schietmethode, nl: „de trefresultaten in het gevecht te verbeteren"? Want daarom is 't toch te doen. Al krijgen we in vredestijd voor de schijf de mooiste trefferbeelden, we zijn geen stap gevorderd, wanneer deze resultaten ons in de bloedige werkelijkheid verlaten. Voor het logisch betoog zal ik, hoewel dit voor de meesten onzer eigenlijk overbodige herhaling is, van meet af aan de grondslag der automatische schietmethode ontwikkelen. De feiten, die aanleiding gaven tot het zoeken naar een andere schietmethode, kan ik stilzwijgend voorbijgaan. De voorbeelden van slecht schieten in het gevecht liggen voor de meesten onzer uit eigen ervaring voor 't grijpen, terwijl uit andere oorlogen vele voorbeelden worden aangehaald o. a. in het artikel „Oorlogsschieten" van den kapitein der Infanterie van het Ned: Leger Fabius in de Mil. Gids van 1904 en in de voor dracht van den kapitein der Infanterie Lamberts in de Indische krijgskundige Vereeniging 1908. Eerst genoemde schrijver kwam in zijn betoog omtrent dit punt tot de volgende conclusie: „De krijgsgeschiedenis toont aan, dat de doorsnedeschutter „op het gevechtsveld door moreele en physieke invloeden het

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1910 | | pagina 413