430 Mag men een minister of legercommandant niet ongevraagd voor lichten Ik zou zeggen dat, als een belangrijke questie misloopt en men dit aan hoogerhand niet inziet of dreigt te laat te ontwaren, men verplicht is er op te wijzen, althans het recht daartoe heeft. Ligt er b v. iets onkrijgstuchtelijks in de daad van het Ind. Mil. Tijdschriftdat een plebisciet hield onder alle officieren in zake de laatste uniformverandering en daarna den uitslag van het refe rendum aan den legercommandant wil aanbieden? Niemand is kwaad over dat plan geworden of zag daar een aanranding van de krijgstucht in: het is sedert dan ook uitgevoerd. Waarom niet Het antwoord is niet moeilijk. Het legerbestuur voelde geen schuld. Het had gedaan wat het kon en aanvaardde toen graag de hulp van het 1. M. T., van de Ind. Krijgskundige vereeniging, van scherm en voetbalbonden, van sportvereenigingen. Maar als een legerbestuur voelt dat een vereeniging zijn ontstaan te danken heeft aan zaken, waarin het legerbestuur nalatig is ge weest, een bond met het doel verbeteringen te brengen, daar waar een minister te kort schoot in zorg voor de belangen van zijn on dergeschikten, dan heet zoo'n bond „in strijd met de tucht". Het al of niet boos worden aan hoogerhand, is voor den onder geschikte de waardemeter voor den graad van diligentie door zijn superieuren betoond in zake de behartiging zijner belangen. De redeneering van den heer D.(onkj: „Opdat het leger geschikt zij voor zijn taak is onafwijsbaar nood zakelijk, dat de invloed, het gezag, de macht, er uitsluitend berust bij de bevelvoerenden." gaat dan ook niet op; dat wordt bewezen door de andere in 't leger bestaande bonden, die wel degelijk invloed hebben, die evenmin als de officiersbond onkrijgstuchtelijke handelingen wenschen te plegen en het leger wenschen te doen blijven in zijn werkkring een werk tuig van het gezag. Maar evenmin als de Vereeniging tot beoefening van de Krijgs wetenschap daarmee in strijd is, behoeft dit de officiersbond te worden." En verder: O. i. is de questie als volgt veel zuiverder gesteld: Een centra- liseerend legerbestuur (d.i. in beginsel centraliseerend) kan onmo gelijk alle physieke (sport), intellectueele (studie) en materieele le vensvoorwaarden blijvend overzien. Deze toch zijn aan voortdurende verandering onderhevig, omdat het leger een deel der natie is en die natie zelve verandert, n 1. door vooruitgang der techniek en wo- tensehap en variaties in de sociaal-economische verhoudingen. Het legerbestuur kan, mag noch wil zich aan de maatschappelijke beweging onttrekken, maar houdt rekening met de veranderde eischen en aanvaardt gaarne hulp uit den boezem van het leger zelf als een „tekort" blijkt in wetenschappelijke, physieke of materieele richting. In de praktijk is gebleken, dat daarvoor organen, periodieken, v ereenigingen en bonden noodig en nuttig zijn. Formuleert nu zulk een bond „desiderata", als zijnde gebleken „tekorten" in welken zin ook, en brengt die bond zijn belangen bij

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1910 | | pagina 442