447 Terwijl nu het eerste en het tweede deel behandelen alleen wat voor de practijk rechtstreeks noodig geacht wordt, be handelt het derde deel uitsluitend de eerbewijzen, de parades, enz. Zeer terecht rekent het J. R. hieronder ook het presen teeren van het geweer. Ten slotte nog iets over den eigenlijken inhoud van het J. R. In de inleiding wordt in eenige korte bewoordingen de be- teekenis der infanterie als hoofdwapen uiteengezet, hetgeen in het N. I. R. gemist wordt. Ten onrechte, naar het mij voor komt, omdat de wijze van optreden der infanterie op het ge- vechtsveld een rechtstreeksch gevolg van hare bijzondere eigen schappen is. Het ware ook te wenschen, dat ook de buiten wereld goed doordrongen was van de groote beteekenis der infanterie over het algemeen beschouwt men infanterie en cavalerie als „niet-wetenschappelijk" en zulks in tegenstelling met artillerie en genie, waarbij het criterium dier „wetenschap pelijkheid" gezocht wordt uitsluitend in de hoeveelheid wis kunde en techniek, die artillerie en genie moeten verwerken. De cavalerie lijdt het minste onder deze appreciatie, doch het aanzien van het hoofdwapen komt erdoor in de verdrukking en daarmede zijne praestaties. Yelen schijnen maar niet te kunnen inzien, dat er nog andere „wetenschappen" zijn, minstens even belangrijk als wiskunde en techniek en waarvan de practische en theoretische beoefe ning dagelijksch brood voor het hoofdwapen behoort te zijn. Hetgeen de inleiding bevat over vuur- en bajonetgevecht, offensief en zelfstandig optreden, behoort meer eigenaardig in het tweede deel of, nog liever, in eene gevechtshandleiding thuis. Het N. I. R. behandelt een en ander onder „Algerneene grondslagen" van Hoofdstuk VI (Het Gevecht) in de punten 336 en 343; over de onmisbaarheid van het offensief en van een krachtigen, offensieven geest laat het zich echter voorzich- tiglijk niet uit, waarover later. 1) Het D. R., punt 264, zegt zoo treffend juist: „Die Infanterie 1st die Eauptwaffe. „Im Yerein mit der Artillerie kiimpft sie duroh ihr Feuer den Gegner nieder. Sie allein „bricht seinen letzten Wideratand. Sie tragt die Hauptlast des Kampfes und bringt die „gröszten Opfer. Dafiir winkt ihr anch der höchste Ruhm."

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1910 | | pagina 461