449
besproken aangelegenheid ingaan, alvorens te bespreken, wat
het J. R. ons in dit opzicht brengt.
Behalve volkomen vakkennis, moet den militair bijgebracht
worden het vermogen om weerstand te bieden aan de demora-
liseerende invloeden van den oorlog. Mist hij dat vermogen, dan
zal hij de in vredestijd aangeleerde vakkennis niet kunnen toe
passen, zal hij de hem gegeven bevelen niet kunnen opvolgen,
is hij als militair niets waard en zijn alle aan hem bestede on
kosten nutteloos verspild.
Welke middelen zal de vredesopleiding nu moeten toepassen,
om den man dat vermogen bi] te brengen?
Evenals een goed geoefend wielrijder zijn evenwicht niet
verliezen zal, ook al heeft hij zijn hoofd vol met andere gedach
ten, zoodat hij geheel werktuiglijk of instinctmatig doortrapt en
zijn evenwicht bewaart, behoort de militair de onderdeelen van
zijn vak zoodanig te beheerschen, dat hij de verschillende, tot
zijn werkkring behoorende verrichtingen op het gevechtsveld
correct uitvoert, al is hij feitelijk de kluts kwijtgeraakt door
hetgeen hij om zich heen ziet gebeuren.
Hoe grondiger gedurende de vredesopleiding de verschillende,
op het gevechtsveld noodige verrichtingen beoefend worden, des
te meer waarborgen zijn er voor eene goede uitvoering in de
werkelijkheid en deze regel, bijna eene gemeenplaats, vindt
toepassing in het schietvoorschrift voor onze infanterie van
1908 x). Het is echter niet voldoende de toepassing ervan te
beperken tot het schietenzij moet uitgebreid worden tot alle
bewegingen, die op het gevechtsveld noodig kunnen zijn, zoodat
men verwachten kan, dat de soldaat ze, zoo noodig, werktuiglijk
uitvoert. Dat de individueele opleiding daartoe met de meeste
zorg behoort te geschieden, behoeft zeker geen nadere toelich
ting; zeer terecht wijst het J. R. dan ook op het groote belang
van dat onderdeel der opleiding.
Er is echter nog meer noodigde militair moet onder alle
omstandigheden weten te gehoorzamen aan de bevelen van
zijne meerderen. Elke organisatie heeft tucht noodig, wil
zij niet in eene ordelooze massa ontaardenhoeveel te meer
dan een leger, waar men in oorlogstijd onder de denkbaar
1) S.I., Inleiding; zie ook Ind. Krijgsk. Ver. No. 20.