- 452 met J. O. R. II, het spreken gedurende het op de plaats rusten verbiedt. N. I. R. I, 24, tweede alinea, gaat mij niet ver genoeg. Uit het vorenstaande zal gebleken zijn, dat ik, met kolonel de Greve, de redactie van L. I., 43, onvolledig vind. Tot nu toe zijn alleen bewegingen, welke op het gevechtsveld kunnen voorkomen, behandeld. Men zou daaruit kunnen opmaken, dat ik alle andere bewegingen in het reglement volstrekt scha delijk vind. Dit is ook het geval, doch slechts tot op zekere hoogte, d.w.z., ik vind het beoefenen van zulke bewegingen op zich zelve beschouwd, niet schadelijk, want het valt niet te ontkennen, dat vele en ingewikkelde evolutiën, vooral bij de bereden wapens, waar ook in versnelde gangen geoefend wordt, de onderaanvoerders tot grooter oplettendheid aansporen, hen noodzaken tot vlug denken en aldus vlotheid leeren, eene eigenschap, die voorzeker op het gevechtsveld van groote waarde is. Maar de hooge eischen, die de beoefening en instudeering van rechtstreeks voor het gevecht noodzakelijke bewegingen aan tijd en werkkracht van onderwijzers en leerlingen stelt, maken het in de practijk als regel onmogelijk nog veel tijd aan andere zaken te besteden. Hoogstens zal men eenige paradebewegingen nauwgezet kunnen beoefenen, hetgeen noodig is om de parades aan haar doel te doen beantwoorden. Ik kom hierop nog terug. Door middel van het reglement kan men derhalve den invloed van de aanvoerders op hunne ondergeschikten aanzienlijk ver sterken, doch in de werkelijkheid zal het meermalen voorkomen, dat de manschappen het buiten den invloed hunner aanvoerders moeten stellen, bv. doordat dezen buiten gevecht gesteld zijn. Ook met deze mogelijkheid behoort de opleiding rekening te houden en dit zal in de eerste plaats moeten geschieden dooi den man telkens de bedoeling van elke beweging te verklaren. Hij moet begrijpen, waarom hij zoo en niet anders onder de verschillende gevechtsomstandigheden moet optreden. Dus onder wijzen en niet uitsluitend commandeeren, al of niet gepaard met eenige krachtuitdrukkingen bij wijze van aanmerking; be roepsofficieren zijn niet alleen bevelhebbers en aanvoerders, maar ook, en dit is werkelijk niet het minst beteekenende van hunne taak, onderwijzers, zelfs bij de zg. veldtroepen. In de practijk wordt dat wel eens vergeten.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1910 | | pagina 466