De chineesche soldaat.
511
Wij hebben hooren -verluiden, dat bet de bedoeling is, om ook aan
de kapiteins om de drie jaren opslag te verleenen en wel elke maal
50 's maands. Begonnen zou worden met een bedrag van f 400 het
welk na drie jaren op f 450, na zes jaren op 500 en na negen jaren
dienst in den rang op f 550 per maand zou worden gebracht, waarna
geen verhoogingen meer zullen plaats hebben en voor meerder inkomen
cewacht. zal moeten worden op bevordering tot majoor. Daarbij is aan
genomen dat het in de toekomst, wanneer, naar men vertrouwt, geen
groote expeditiën meer zullen noodig zijn en in verband daarmede het
verloop van het officierskorps zal verminderen, zal kunnen voorkomen
dat kapitens lang genoeg in hun rang zullen moeten dienen om het
hoogste traktement, aan dien rang verbonden, te verkrijgen en daarmede
althans geldelijk eenigermate zullen worden schadeloos gesteld voor
de nadeelen van een trage promotie.
Wanneer de heer Idenburg voor de nieuwe regeling zal zijn te vin
den en daaraan mag nauwelijks getwjjfeld worden dan zal de heer
De Waal Malefijt of liever zijn secretaris-generaal en de betrokken bu
reauchef bij het ministerie van Koloniën zeker geen bezwaren maken,
zoodat de kapiteins van het indische leger de verwachting mogen koes
teren dat ook voor hen eerlang betere tijden zullen aanbreken.
Onder dit opschrift ontleent de Jcivcibode van 18 April aan de Ost-
Asiatische Lloijd het volgende:
Het laat zich aanzien, dat degenen, die beweren, dat een Chinees ge®n
goed soldaat is, ot ooit kan worden, gelijk zullen krijgen. Vooral de
jongste muiterij in Canton schijnt deze bewering recht van bestaan te
geven, tenminste voor het uiterlijk. De krijgstucht zit den Chineezen
niet zoozeer in het bloed; ze zijn er niet zóó van doordrongen als wel
wenschelijk zou zijn en als eene allereerste voorwaarde is voor de vorming
van een goed soldaat moet worden beschouwd.
De Ost-Asiatische Lloyd meent, dat dit feit er veel toe heeft bijge
dragen om de vrees voor het gele gevaar, waarvan de laatste jaren
sprake is geweest, eenigszins op den achtergrond te dringen.
Die vrees voor het dreigende spook, het gele gevaar, kan, met het
oog op dit gebrek aan krijgstucht onder de chineesche troepen, dan
ook volkomen ongegrond genoemd worden. Sommigen beweren, dat de
chineesche soldaten heel goed zijn maar dat de officieren niet deugen
en zij maken zich ongerust over het lot van Europa, wanneer de chi
neesche soldaten onder aanvoering zouden komen van japansche officieren
van erkende bekwaamheid. Ook deze vrees is zonder grond, want men
heeft twee punten uit het oog verloren. Ten eerste zullen eenige hon
derden of zelfs eenige duizenden japansche officieren of onderofficieren
niet voldoende zijn om de vele millioenen Chineezen aantevoerendaar
voor zouden eenige tienduizendtallen japansche officieren en onderofficieren
noodig zijn en dat groote aantal kan Japan niet missen zonder zijn
eigen leger al te zeer te verzwakken.