Slechte Tucht.
514
Onder dit opschrift bevat de Locomoteif van 5 April een artikel van P.
Gebrek aan ruimte belet ons het zeer juist getroffen opstel in zijn geheel
hier te laten volgen. De lezing, maar vooral de overdenking ervan
bevelen wij in 't bijzonder aan.
P. wjjst erop, dat, waar men, alvorens een Nieuw-model schroeve-
draaier in te voeren, uitgebreide proeven noodig oordeelt, en eerst na de
noodige rapporten en rijp beraad de nieuwe uitrustingstukkeu aan de
troepen verstrekt, de „moderne richting", welke zich in het Kederlandsche
Militieleger onder den drang van den persoonlijken dienstplicht baan had
den gebroken, zoo maar van achter de schrijftafel, zonder iemand erin te
kennen, aan het hoofdwapen werd opgedrongen.
Hier, waar het een grondbeginsel gold, waren proeven overbodig, op
adviezen van afdeelings- en korpscommandanten werd geen prijs gesteld.
Het centraal gezag, dat zetelde op het Hoofdbureau, decreteerde door de
uitgave van een leidraad voor opleiding en oefening der Infanterie, hoe
het behoorde te zijn en sedert dien traden toestanden en wanverhou
dingen ;n het leven, die zoowel in het leger zelf als daarbuiten scherp
beoordeeld werden en ook in de Volksvertegenwoordiging aanleiding ga
ven tot het uiten van krasse bewoordingen. Wij wijzen o.a. op de kern
achtige rede, waarin de wel eens wat heftige afgevaardigde van Leeu
warden de toestanden in ons leger over den hekel haalde en al kon de
minister in de Kamer natuurlijk niet grif de waarheid erkennen van des
heeren Thomson's woorden, een feit is het, dat ernstige personen in het
leger het in den grond volmaakt met den redenaar eens waren. In het
Ind. Mil. Tijdschr. werd slechts eene zeer flauwe poging gedaan door een
zich H. B. noemenden schrijver om het moderne stelsel te verdedigen te
gen de aanvallen in de 2e Kamer.
In het tijdperk, samenvallende met het ontstaan van de bonden in het
leger, teekenden zich de gevolgen der moderne richting en een ieder, die
ze wil zien, zal ook moeten erkennen, dat ze voor ons beroepsleger al
lerfataalst zijn, dat het stelsel zoowel de vakkennis als de tucht van of
ficieren, kader en minderen heeft ondermijnd.
Uit de lezing van kapitein den Ouden in de I. K. V. maakt P. eene
stelling tot de zijne n. 1.: eerbied voor wetten, reglementen en bevelen
is een hoofdkenmerk van eene goede discipline.
Die eerbied, zegt hij, zoeken wij thans te vergeefs in het leger. Sedert
eene algemeene order over bijeenkomsten van officieren is verschenen,
waarin wordt bepaald, dat onze reglementen critisch moeten worden be
handeld, is het gedaan met den eerbied voor die reglementen, niet
omdat zij niet eerbiedwaardig zijn, maar omdat daarop door onbevoegden
eene onwaardige, natuurlijk sterk afbrekende critiek wordt uitgeoefend,
waardoor in het officierskorps het denkbeeld wortel schiet, dat het beter
is niet te doen, zooals het reglement voorschrijft.
Dat noemt de moderne richting initiatief en dat initiatief strekt zich
zoo ver uit, dat de minachting voor het reglement zich uit in bijna
volslagen onkunde betreffende zijn inhoud en een daaruit voortvloeiend
handelen op eigen houtje: een civiel-gezaghebber op de buiten-bezittingen,
die nog nooit van staatsbladen heeft gehoord.