550
hetgeen bij elke breking en terugkaatsing ontstaat, zoo de
stralen van den invallenden bundel in schuine richting op het
oppervlak vallen vervorming van het beeldcoma afwij
king, die ontstaat door de spherische aberratie bij schuin
invallende bundels enz. zullen hier niet verder besproken
worden. Voor de studie van dit onderwerp en van de overige
lichtverschijnselen, welke onder den naam „geometrische op
tica" worden samengevat, moge verwezen worden naar het
interessante werk van Br. J. Bosscha Leerboek der Natuurkunde
en van hare voornaamste toepassingenVierde Boek. Licht.
Eerste Stukwaarvan de zesde druk bewerkt is door R. Sissingh.
Uit dezen druk is voornamelijk geput bij de bewerking van
het voorgaande en het verder volgende over de grondver-
schijnselen van het meetkundige gedeelte van de leer van het
licht.
Bij de samenstelling van het onderdeel „astronohischen
kijker van tien panoramakijker" is door eene doelmatige
keuze van de glassoorten, waaruit de lenzen zijn vervaardigd,
van de krommingen der grensvlakken en de dikten der lenzen,
gezorgd, dat scherpe, niet gekleurde beelden worden verkregen
de optische stelsels, welke het objectief en het oculair vormen,
zijn geheel vrij van afwijking wegens bolvormigheid en kleur
schifting.
Het objectiep V (fig. 18) is-een positieve achromatische lens,
waarvan de biconvexe crownglaslens naar het te beschouwen
voorwerp is gekeerd.
Het oculair wordt gevormd door de collectieflens C en de
ooglens O; de eerste is een planconvexe lens, de tweede een
positieve achromatische lens, waarvan de negatieve flintglaslens
naar het oog van den richter is gekeerd. Beide lenzen zijn
zoo gekozen en geplaatst, dat het eerste hoofdbrandpunt van
het door hen gevormde optische stelsel, dus van het oculair,
ten naastenbij met het tweede hoofdbrandpunt van het ob
jectief samenvalt.
In fig. 18 is de stralenloop in dit onderdeel van den panora
makijker in teekening gebracht. Van een ver verwijderd voor
werp AB wordt nagenoeg in het tweede hoofdbrandpunt F van