567
daar steeds heviger wordenden bestaansstrijd deel te nemen, op
de Veluwe bij elkaar gaan hokken om zich door slimme para
sieten te laten uitbuiten en door het drinken van veel pait de
intense verveling trachten te verdrijven, die ieder nog krachtig
man neerdrukt, wanneer hij bemerkt overbodig te zijn.
Het is misschien hard dit zoo maar neer te schrijven, maar
het wordt tijd deze fout eens te erkennen, vooral waar de schuld
m, i. bij het gouvernement ligt.
Het geheele systeem van werving met zijn nu weer in dienst
gestelde werfagenten „zielenverkoopers" is mij zeer antipathiek.
Zonder dat het bewezen behoeft te worden, kan men gerust
aannemen, dat, ondanks alle voorschriften, hunne praktijken vaak
het daglicht niet mogen zien.
Trouwens het lokken met hooge handgelden acht ik uit een
moreel oogpunt evenzeer bedenkelijk en bovendien zeer duur
en niet aan de verwachtingen beantwoordend. Al deze metho
den kunnen tijdelijk het slechtste deel der natie in de gelederen
brengen, maar daarmee is een leger niet gediend!
Het zou bepaald verrassend zijn te weten hoeveel procent
van hetgeen als soldaat wordt uitgezonden zijn diensttijd wer
kelijk als zoodanig doorbrengt, m.a.w. hoeveel dagen ervan in de
arrestkamer, het hospitaal (vrouweziekten), te Ngawi of Tjimahi
worden doorgebracht, hoeveel uren extra werk ze hun officieren
berokkenen met het onderzoeken van hun vele perkara's (compag
nies- en korpsrapport, korpsonderzoek, gerechtelijk onderzoek,
krijgsraad, enz).
Ons volk is niet militair aangelegd, zoo zegt men. Als men
daaronder verstaat dat men het Leger niet verheerlijkt, zooals
dit b. v. en met reden (gevolg van '70 en '71) in Duitschland
geschiedt, ga ik gaarne accoord, maar dat wil nog niet zeggen
dat ons volk afkeerig zou zijn van het militaire, ivanneer het
daarin een toekomst zag
Hier wringt m. i. de schoen en geeft Duitschland ons al jaren
een goed voorbeeld. Ook in het Hollandsche Leger gaat men
eindelijk, eindelijk dien weg uit, ik bedoel dien van het z. g. capi-
tulantenstelsel.
Voor wat, hoort wat! Een jonge man, die zijn land eenige
jaren heeft gediend, heeft een zedelijk recht op den voorrang