579
militaire wielrijders als zoodanig in Atjeh, het in de le alinea
vermelde van de door schrijver besproken noot, is gegrond
op mededeelingen van personen in Atjeh, w. o. meerdere die
bij de afdeeling wielrijders in dat gewest gediend hadden.
Mijne meening neergelegd in de 2e alinea der noot blijf ik hand
haven, wat niet uitsluit, de erkenning, dat een gebruik als door
den Heer C. aangegeven in zijn voorbeeld in den omtrek van
Segli zeer zeker met vrucht zal kunnen worden toegepast, al
blijft daaraan o. m. het bezwaar verbonden, dat in het terrein
van actie de rijwielen op eene gunstige plek zullen moeten
worden achtergelaten, een deel der strijders tot bewaking aan
gewezen en tot werkeloosheid gedoemd.
Ook mijn gunstig oordeel over de Inlandsche militairen als
berichtrijders handhaaf ik ten volle; zij moeten uitgezocht, dat
stel ik op den voorgrond, maar dit geldt evenzeer voor de
Amboineezen en zelfs voor de Europeanen.
Wat de mindere ambitie betreft, vooral door mij onder de
Inlanders opgemerkt, wijt ik die, zooals in mijn artikel vermeld
(bldz. 1120), aan de mindere inkomsten; het is den Heer C.
niet bekend, dat de vivres-indemniteit bij de oprichting van
de thans bestaande afdeeling mil. wielrijders (Januari 1909) be
langrijk verminderd is.
Dat de Heer C. nimmer zulke verliezen opmerkte bij de
vroegere afdeeling mil. wielrijders kan hare verklaring daar
in vinden, dat de Heer C. gekend heeft eene afdeeling
die reeds jaren bestond, waaruit de minder sterken reeds uit
gevallen waren, waarin de meest krachtigen waren overgebleven.
Vermoedelijk zal over eenige jaren het verliesprocent, tenge
volge van door het fietsen ontstane lichaamsgebreken (kwalen),
bij de thans bestaande afdeeling ook afnemen, de meest krach
tige individuen blijven, de andere lubben het reeds afgelegd;
dan zal een mijner opvolgers tot dezelfde conclusie kunnen
komen als de Heer C.
Door mij werd echter in Januari 1909 begonnen met grooten-
deels nieuw menschenmateriaalallen, en daarop vestigde ik
in mijn artikel de aandacht, waren echter te voren geneeskun
dig onderzocht en geschikt bevonden.
Trouwens de Heer C. informeere eens bij gewezen comman-