597
Gesteld dat zoo iemand nu eens auditeur-militair werd: zou zijn rou
tine hem dan zooveel steunen werkelijk, dat zijn onkunde met de mili
taire wetboeken zou worden geneutraliseerdIk betwijfel het, want
wat behoeft men om goed reeht te spreken
Naast le een hoog ontwikkeld rechtsgevoel, 2e een juist begrip van het
dogma van het recht d. z. de algemeene leerstukken, 3e een grondige kennis
van de geschiedenis der wetboeken met 4e de daarmee in direct verband
staande uitlegging der wet, waarvan onze auditeur-militair zooals boven
reeds gezegd, de punten 3 en 4 in het geheel niet behandelen tijdens hun
studie. En hoe kan een auditeur-militair ons den weg wijzen in een doolhof
waarin hijzelf nog nooit onder behoorlijke voorlichting is binnengetreden
En wijzelfwat weten wij van de bovengenoemde punten?
In hoeverre komt onze studie op de inrichtingen van Militair Onder
wijs ons daarin tegemoet?
De punten 3 en 4 vallen voor ons direct weg, terwijl voor velen ook
het dogma van het recht een gesloten boek blijft.
Maar toch worden we als officier geroepen op te treden als rechter.
Mag onze schoolkennis ons in den beginne nog eenigszins helpen hoe
moeten wij ons voelen als we na jaren te velde te zijn geweest, zitting
moeten nemen in een krijgsraad? Mij dunkt het is geen wonder als
wij ons dan ten einde raad maar verlaten op wat de auditeur-militair zegt.
Eerst dan zal mijns inziens aan dezen verkeerden toestand een einde
komen als men zal oprichten aan een van onze Universiteiten een leerstoel
voor Militair Recht. En waar wij vowloopig zeker zullen behouden een
afzonderlijke militaire rechtspraak, daar zullen militairen allereerst,
opgegroeid in de strenge begrippen van het militaire leven, de aange
wezen personen zijn om daar de lessen te volgen.
Onafhankelijkheid in deze richting is voor ons een eerste eisch, zoolang
er in het^ leger is rechtspraak door militaire rechters. Die onafhan
kelijkheid is toch zeker nog bij slechts enkelen te vinden.
Weliswaar schijnt de oprichting van een leerstoel voor Militair Recht nog
verre in allen gevalle verdient het dan toch aanbeveling de kennis
van het recht bij den officier zoover uit te strekken als mogelijk is.
De Marine heeft ons hiervoor het voorbeeld gegevenhier zijn het de
officieren van de administratie die in de gelegenheid worden gesteld aan een
Universiteit een cursus van twee jaar te volgen en daarna examen te doen
ten overstaan van een commissie waarin o. a. als leden ook de hoogleeraren
bij wie colleges werden gevolgd. Na geslaagd te zijn krijgen ze bij
wijze van aanmoediging, een bepaalden toeslag jaarlijks op hun tractement.
Dit voorbeeld is gevolgd door Oorlog. Kort voor mijn vertrek werden
van alle regimenten officieren opgeroepen die genegen waren een zelfde
studie van twee jaren aan de Universiteit hunner keuze te maken. De
voorwaarden zijn mij niet precies bekend; ik meen echter, dat zoowel
studie boeken als collegegelden door Oorlog worden bekostigd.
Dit alles bewijst toch stellig dat de door mij genoemde bezwaren in
Holland ook reeds werden gevoeld. Zou het nu zoo bezwaarlijk zijn als
dezelfde methode ook bij ons werd toegepast?
Wij officieren van het Indische leger, door de omstandigheden zoo vaak
genoodzaakt geheel zelfstandig op te treden, wij stellig hebben behoefte
aan wat meer wetskennis dan nu het geval is. En vooral ook waar in
Indië het gebrek aan rechtsgeleerden zoo duchtig wordt gevoeld, zou