601
Het gevolg daarvan is, dat men bij een even grooten remweerstand,
bij het kanonvooruitloopgeschut een korteren terugloop kan toepassen dan
bij het kanonterugloopgesehut. Deze winst aan teruglooplengte is voor
krombaangeschut niet gering te schatten, is echter ook bij vlakbaangescbut
met het oog op gewichtsvermindering van waarde. In beide gevallen
kan echter de kanonvooruitloop ook tot verhooging van het ballistische
vermogen worden aangewend, zonder de affuit te moeten wijzigen.
Een concreet voorbeeld zal deze verhoudingen nader toelichten, waar
toe een 10 cM. Veldhouwitser wordt gekozen, welke 14 K.G. zware
projectielen met eene aanvangssnelheid van 300 M. per seconde verschiet.
Ter vergelijking wordt een kanonvooruitloopgeschut met verander
lijken terugloopweg (volgens het systeem Ehrhardt) en een kanonvooruit
loopgeschut beschouwd.
Bij beide geschutsoorten is voor het gewicht van de terug- en voor-
uitloopende deelen (kanon met remcylinder enz.) 400 K.G. genomen.
Yoor de beoordeeling van de stabiliteit van het geschut is het een
vereischte, de bewegingsverhoudingen bij horizontaal kanon na te gaan,
omdat het op de plaats blijven van het geschut juist bij het schieten
met kleine elevaties (snelvuur) van gewicht is
Voer de beoordeeling van den nadeeligen invloed van het schot op
de affuit moeten daarentegen de bewegingsverhoudingen bij de grootste
elevatie, welke hier 43° wordt aangenomen, beschouwd worden.
1. Kanonterugloop geschut met veranderlijken terugloopweg
Volgens reeds uitgevoerde constructies wordt bij horizontaal kanon
eene teruglooplengte van 1,25 M. vereischt, opdat het geschut bij het
schieten stil blijft staan. Met het toenemen van de elevatie wordt de
terugloop langzamerhand korter, zoodat deze bij ongeveer 43° nog
slechts 0,6 M. bedraagt, waarbij de terugloopende deelen niet tegen den
grond zullen stooten.
Kort na het afgaan van het schot hebben deze deelen de grootste
snelheid van 11,3 M. per seconde, er ontstaat dan eene grootste terug
loopenergie van 2600 K.G. M welke cp den terugloopweg van 1,25 M.
moet worden te niet gedaan, waartoe op dien geheelen weg eene voort
durende remkracht van 2080 K.G. wordt vereischt. In de practijk laat
men deze kracht niet constant werken, doch regelt de constructie in
het belang van de stabiliteit zoodanig, dat de weerstand bij den aanvang
van de terugloopbeweging grooter en op het eind kleiner dan 2080 KG.
is. Hier moet echter opgemerkt worden, dat deze remkracht niet alleen
door den weerstand van de hydraulische rem, doch ook door de voort
durende wrijving van de glijdende vlakken en door den toenememien
weerstand van de voorbrengveeren veroorzaakt wordt. Bij eene ele
vatie van 43° is voor het opheffen van de terugloopenergie van 2600
K.G. M. op den korten terugloopweg van 0,6 M. eene gemiddelde rem
kracht van 4600 KG. noodig. Wij zien dus, dat van 0°—43° elevatie
tengevolge van den verkorten terugloopweg de remkracht van 2080 tot
4600 KG. is toegenomen.
P.
Wordt vervolgd.