De Dndische Oorlogsbegrooiing uoor 1910,
fikmorie uan flnimoord.
IXde Afdeeling.
Dat op de IXde Afdeeling 7 ton meer is uitgetrokken dan ten vorigen
jare, moet voornamelijk worden toegeschreven aan de omstandigheid, dat
voor de onderstaande maatregelen de daarachter genoemde bedragen zijn
aangevraagd boven hetgeen ten vorigen jare werd noodig geacht
lo. voor soldijverhooging van de mindere militairen f 175 000.
2o. voor uitbreiding van den topographischen dienst ter bespoediging
van de invoering der nieuwe landrente-regeling f 137 000.
3o. voor den bouw van een kazernement voor de Koloniale Reserve
f 284 000.
4o. voor de aanschaffing van snelvuurgeschut f 130 000.
Naar mogelijke bezuiniging op de leger-uitgaven wordt steeds ernstig
gestreefd en het is juist aan dit streven te danken, dat de daadwerkelijke
vestiging en uitbreiding van ons gezag in de buitenbezittingen gedurende
de laatste jaren geen evenredige verhooging van de uitgaven voor het
leger ten gevolge hebben gehad. Zelfs kan op het verblijdend verschijnsel
gewezen worden dat die uitgaven, welke in 1900 nog 21 pLt. en in 1904
zelfs 23 pCt. van de totale uitgaven beliepen, blijkens de voorloopige
uitkomsten over 1908 in dat jaar tot 17 pCt. van het totaal waren gedaald,
terwijl de ramingen voor 1909 en 1910 dit laatste cijfer niet te boven gaan.
De vraag in hoever samenwerking ware te verkrijgen van de genie eu
den dienst der burgerlijke openbare werken in dien zin, dat de voorraden
van bedoelde takken van dienst onder één beheer waren te brengen, is
feitelijk reeds opgelost. Immers nadat eene daartoe strekkende proef,
genomen in het algemeen pakhuis te Soerabaja onder leiding van de
genie, aanvankelijk bevredigende resultaten had opgeleverd, is de maatregel
definitief doorgevoerd voor de algemeene pakhuizen te Soerabaja, Batavia,
Semarang en Padang (Zie Koloniaal Verslag van 1909, kolom 150). Het
bebeerend aanvankelijk boven de formatie gevoerd personeel wordt
bij deze begrooting aangevraagd (zie de Nota van Wijzigingen in Hoofd
stuk II der uitgaven bij onderafdeeling 138, gedrukt stuk No. 50). Deze
maatregel leidt er uit den aard der zaak tevens toe, sommige gebouwen
te bestemmen voor gemeenschappelijk gebruik van civiel en militair bestuur.
De opmerking, dat eene aanmerkelijke vermindering van het aantal
officieren van hoogeren rang geivensclit is, waarin de erkenning ligt opge
sloten, dat in de formatie van het Indische leger te veel opper- en hoofd
officieren zijn opgenomen, wordt door den ondergeteekende niet gedeeld.
Bepaalt men zich b.v. tot het hoofdwapen, het wapen der infanterie, dan
blijkt, dat met inbegrip van den gewestelijken en plaatselijken staf op
een totaal aantal van 680 officieren niet meer dan 2 opperofficieren, 5